Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/26

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
14

allen haar tot vrouw hebben; maar ik zal u elk een half koningrijk ter belooning geven.” Toen zeiden de broeders: „dit is ook beter dan dat wij oneenig worden.” De Koning gaf aan elk een half koningrijk en zij leefden met hunnen vader gelukkig en vergenoegd.

 

 

De zes getrouwe knechts.


In vroegere eeuwen was er eene oude koningin, die tegelijk eene tooveres was en de schoonste dochter onder de zon had. Maar zij dacht om niets dan om menschen in het verderf te storten, en als er een minnaar om hare dochter kwam, zeide zij, dat hij, die hare dochter hebben wilde, moest doen wat zij zou bevelen, of sterven. Velen, door de schoonheid van de prinses verblind, waagden het wel, maar zij volbrachten niet wat de koningin hun had opgegeven; alsdan moesten zij nederknielen en werden zonder genade onthoofd. Nu gebeurde het dat een prins ook van deze schoonheid hoorde vertellen en tot zijnen vader zeide: „lieve vader, laat mij er naar toe gaan; ik wil haar tot mijne vrouw vragen.” „Neen, nimmer!” antwoordde de koning, „als gij er heen gaat, loopt gij in uwen dood.”

Toen ging de prins liggen, werd doodziek en lag zeven jaren lang zonder dat een geneesheer hem helpen kon. Als de koning nu zag dat zijn zoon toch verloren was, werd hij zeer bedroefd en zeide tot hem: „ga heen