Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/27

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
15

en beproef uw geluk; ik kan u anders niet redden.”

Toen de prins dit hoorde, stond hij op, was gezond en ging welgemoed op weg. Toen de prins door een bosch reed, gebeurde het, dat hij op eenigen afstand iets op den grond zag liggen. Naderbij komende zag hij dat het de buik van een mensch was, die op den grond uitgestrekt lag; doch de buik geleek door zijne dikte wel een kleine berg. Toen de dikke man den prins gewaar werd, stond hij op en zeide tot hem: „als gij iemand noodig hebt, neem mij dan in uwe dienst.” Maar de prins antwoordde: „wat zal ik met zulk een dik man beginnen?” „O,” zeide de ander, „dat is niets, als ik mij goed uitzet ben ik nog drieduizendmaal zoo dik.” „Als dat waar is,” zeide de koningszoon, „kan ik u gebruiken; kom, ga met mij.” Toen ging de dikke man met den prins, en nadat zij eenigen tijd waren voortgegaan, vonden zij een ander op den grond liggen met zijn oor op het gras. De prins zeide: „wat doet gij daar?” „Ik luister,” antwoordde de man. „Waar luistert gij dan naar?” „Naar alles wat op de wereld gebeurt, want ik hoor alles, zelfs het gras hoor ik groeien.” De prins hernam: „zeg mij dan wat gij aan het hof der koningin hoort, die de schoone dochter heeft.” De man sprak: „ik hoor het zwaard gonzen, waarmede een vrijer het hoofd wordt afgeslagen. De prins zeide: „ik kan u gebruiken, ga met mij.”

Zij trokken verder en zagen eens twee voeten en een stuk van de beenen op den grond liggen, maar het overige van het lichaam konden zij niet zien. Nog