Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/32

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
20

haalde ook nog zijn kameraad; en eer het twaalf uur sloeg, zaten zij allen weder als te voren en waren vrolijk en weltevreden. Toen het twaalf uur sloeg, kwam de oude koningin met een verachtend gelaat in de kamer, alsof zij zeggen wilde: „nu heb ik hem,” en dacht niet anders dan dat hare dochter, drie honderd uren ver, in de rots zat; maar toen zij nader bij kwam en hare dochter nog zag, schrikte zij geweldig en zeide: „deze kan meer dan ik!” Doch zij had nu geen voorwendsel meer om hare dochter aan den prins te weigeren. Intusschen fluisterde zij haar in het oor: „het is schande voor u, door zijne knechts gewonnen te worden, en bovendien, dat gij u geen man naar uwen zin verkiezen moogt.”

Nu had de prinses waarlijk zulk eene trotsche inborst, dat zij aan de inblazingen harer. moeder gehoor gaf. Den volgenden morgen liet zij driehonderd wagens hout bijeen brengen, en zeide tot den koningszoon: „de drie opgegeven dingen had hij volbracht, maar als zij hem trouwen zoude, moest iemand midclen in het vuur gaan staan en de hitte uithouden. Zij dacht: „al zouden de knechts ook alles voor hem doen, toch zal niemand zich voor hem laten verbranden.” Zij meende, dat de prins uit liefde tot haar er zelf zou ingaan, en dan was zij wederom vrij. Maar toen de knechts dit hoorden, zeiden zij: „wij allen hebben iets gedaan, behalve de koude; die heeft nog niets gedaan”. Daarop namen zij hem op, droegen hem in het hout en staken het in brand. Toen begon het te branden, dat het drie dagen duurde eer al het hout verteerd was, stond de koude knecht