Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/34

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
22

te trekken; de waardin gaf haar een ouden rok en een paar oude kousen. Zij deed alsof dit een groot geschenk was en zeide : „als deze niet uw man was, had ik u niets gegeven.” Toen geloofde de prinses dat haar man inderdaad een zwijnhoeder was; zij weidde met hem de varkens en zeide: „ik heb het door mijn trotschheid verdiend!” Dit duurde acht dagen; toen kon zij het niet langer uithouden, want hare voeten waren vol wonden. Toen kwamen er twee menschen, die haar vroegen of zij wel wist wie haar man was. „Ja”, antwoordde zij, „een zwijnhoeder; hij is zoo even uitgegaan om eenig lint te verkoopen !” Doch zij zeiden: „kom, ga eens met ons, wij zullen u bij hem brengen.” En zij brachten haar in het kasteel, en als zij de zaal inkwam, stond er haar man in koninklijke kleederen. Zij herkende hem echter niet voordat hij haar om den hals viel, haar kuste en zeide: „ik heb zooveel voor u geleden; nu was het billijk dat gij ook iets voor mij doorstondt.” Hierna werd de bruiloft gehouden, en die het verteld heeft, beweerde dat hij er ook bij was geweest.

 

 


Het levenswater.

Er was eens een koning, die ziek werd, zelfs zoo, dat niemand dacht dat hij er weder van op zoude komen. Hij had drie zonen, die hierover zeer bedroefd waren en in den tuin van het slot gingen weenen. Aldaar