Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/65

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
49

De Wondermantel.

Er was eens een jonge jager, die vroolijk en welgemoed in het bosch op de jacht ging. Terwijl bij voortging en op een boomblad een deuntje speelde, kwam een oud leelijk vrouwtje bij hem, dat hem aldus aansprak: „goeden dag, lieve jager, gij schijnt vrolijk en opgeruimd, maar ik heb honger en dorst; geef mij toch eene aalmoes.” Het deed den jager van harte leed, dat het vrouwtje gebrek moest lijden; daarom gaf hij haar zooveel als zijn vermogen toeliet. Toen wilde hij verder gaan, maar de vrouw hield hem tegen en zeide: „hoor, lieve jager, wat ik u zeggen zal: voor uwe goedhartigheid zal ik u een geschenk geven. Ga altijd regtuit, dan zult gij na eene poos bij een en boom komen, in welken negen vogels om eenen mantel zullen vechten. Als gij nu onder dezen boom schiet, zullen zij den mantel wel loslaten, maar tevens zal een der vogel getroffen zijn en dood nedervallen. Dan neemt gij den mantel met u, want het is een wondermantel; als gij hem omslaat, behoeft gij u slechts op eene plaats te wenschen om er op het oogen blik te zijn. Vervolgens moet gij den vogel opensnijden en het hart inslikken; dan zult gij iederen morgen, wanneer gij opstaat, goud onder uw hoofdkussen vinden, waarmede gij als met uw eigendom kunt handelen.”

De jager bedankte de vrouw en dacht bij zich zelv':
„dit alles is zoo slecht niet, als het maar waar is!” En zie! nauwelijks was hij honderd schreden verder,

4