bosch, die een grooten schat bij zich heeft, welken wij
zekerlijk beter kunnen gebruiken dan hij; hij heeft een
vogelhart doorgeslikt, en nu vindt hij iederen morgen
een stuk goud onder zijn hoofdkussen.” Toen vertelde
zij aan hare dochter hoe het hiermede gelegen was en
hoe zij zich hierin gedragen moest. Het meisje wilde in
het eerst van geen verraad hooren, maar toen hare
moeder eindelijk begon te dreigen en toornig zeide:
„als gij mij niet wilt gehoorzamen, zijt gij ongelukkig”, liet zij zich overhalen. Intusschen was de jager
nader bij gekomen, in zich zelven zeggende: „ik heb
nu zoo lang rondgereisd; nu zal ik ook eens uitrusten
en in dit kasteel gaan; geld heb ik immers in overvloed,” doch de oorzaak was eigenlijk dat hij op het
meisje verliefd was geworden zoodra hij haar in de verte
gezien had.
Hij trad in huis en werd vriendelijk ontvangen en onthaald. Het duurde niet lang of zijne liefde voor het meisje was dermate toegenomen, dat hij haar geen oogenblik uit zijne gedachten konde zetten; alles wat zij begeerde, deed hij met de grootste bereidwilligheid. Toen zeide hare moeder: „nu, nu moeten wij het vogelhart zien te krijgen, want hij zal het zeker niet merken als hij het niet meer heeft.” Om tot dit oogmerk te geraken, bereidde zij eenen braakdrank voor hem, en toen deze gekookt was, deed zij het vocht in eenen beker wijn, met last aan het meisje om dien drank aan den jager te geven. Het meisje zeide : „nu, lieve jager, drink eens met mij!” Toen nam hij den beker, en zoodra hij den drank had ingenomen, spuwde hij het vogel