Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/68

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
52

hart uit. Het meisje moest het stil wegnemen en dan zelve inslikken, want hare moeder wilde het zoo hebben. Van dit oogenblik afaan vond de jager geen goud meer onder zijn hoofdkussen, maar het was thans onder het kussen van het meisje, waar de oude vrouw het iederen morgen vandaan haalde. Hij was echter zoodanig verliefd, dat hij om niets anders dacht dan om het meisje.

Toen zeide de oude heks: „wij hebben het vogelhart nu wel, maar den wondermantel nog niet; dien moeten wij hem ook nog afnemen.” Het meisje antwoordde : „dien mantel moesten wij hem maar laten behouden; hij heeft toch buitendien zijn grootsten schat verloren.” Toen werd de vrouw zeer boos en zeide: „ja, maar zulk een mantel is een wonder, dat zelden op de wereld gevonden wordt; ik zal en wil hem hebben.” Daarop onderrichtte zij het meisje hoe zij zich hierbij gedragen moest, onder bedreiging, dat, indien zij niet gehoorzaamde, zij altijd ongelukkig zoude zijn. Toen deed het meisje zooals de oude vrouw verlangde: zij ging eens op een tijd aan het raam staan en deed alsof zij zeer bedroefd was. De jager vroeg: „waarom staat gij daar zoo bedroefd?” „Ach, lieve jager,” antwoordde zij, „ginds is de granaatberg waarop alle kostelijke gesteenten groeien; ik wilde er zoo gaarne eens heen, maar wie kan er komen? De vogels vliegen alleen, maar geen menschen.” „Is dat al uw verdriet,” zeide de jager, „dan zal ik u spoedig helpen.” Toen nam hij haar onder zijnen mantel, wenschte zich op den granaatberg en in een oogenblik was hij met zijne