Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/85

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
69

leeuw, maar een prins. Hij ontving haar zeer vriendelijk en hield bruiloft met haar. Maar niet zoodra was de dag aangebroken of hij veranderde in een leeuw. Daarom besloten zij, des nachts te waken en overdag te slapen. Op deze wijze leefden zij eenen geruimen tijd vergenoegd met elkander.

Eens kwam hij en zeide: „morgen wordt er een feest bij uw' vader gevierd, omdat uwe oudste zuster getrouwd is; als gij lust hebt om er naar toe te gaan, zullen mijne bedienden u derwaarts geleiden.” Toen antwoordde zij: „ja, ik wilde gaarne mijn vader wederzien,” en ging, door de leeuwen verzeld, op reis. Haar vader was recht blijde, toen hij haar weder zag, want zij hadden gedacht, dat zij reeds lang dood en verscheurd was. Zij vertelde hoe zij het had, en bleef bij haren vader zoo lang de bruiloft duurde; toen ging zij weder terug naar het bosch. Toen hare tweede zuster trouwde en zij weder op de bruiloft verzocht werd, zeide zij tegen den leeuw, haar gemaal: „nu wil ik niet alleen gaan ; gij moet met mij gaan.” Haar de leeuw wilde niet en zeide, dat het te gevaarlijk voor hem was, want als een straal van een brandend licht op hem viel, werd hij in eene duif veranderd en moest zeven jaar lang met duiven rondvliegen. Doch zij liet hem geene rust, en zeide, dat zij hem wel tegen het licht zoude bewaren. Toen gingen zij samen op reis en namen hun klein kind mede ; maar zij liet eerst eene zaal hou wen, die zoo dicht was dat er geen licht door koude breken; in die zaal moest de leeuw gaan als de bruiloftslichten ontstoken werden Maar bij ongeluk was de deur van versch