Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/87

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
71

vliegen?” — „Neen,” zeide de maan, „ik heb geene duijf zien vliegen; maar hier geef ik u een ei; breek het open, als gij in grooten nood zijt.” - Zij bedankte de maan en ging verder, totdat de nachtwind waaide. Aan dezen vroeg zij: „gij waait door alle gaten en reten; hebt gij geene witte duif zien vliegen?” - „Neen,” zeide de nachtwind, „ik heb geene duif gezien; maar ik zal de drie andere winden vragen - mogelijk hebben die haar gezien.„De oosten- en de westenwind zeiden, dat zij niets gezien hadden, maar de zuidenwind zeide: „ik heb de witte duif gezien; zij is naar de Roode zee gevlogen; daar is zij weder een leeuw geworden, want de zeven jaren zijn om; hij vecht daar met een lintworm, maar de lintworm is eene betooverde prinses.” Toen zeide de nachtwind tot haar: „ik zal u raad geven; ga naar de Roode zee; aan den eenen kant staat hoog riet, snijd daar den elfden halm af en sla den lintworm daarmede; dan kan de leeuw overwiunen en zij krijgen beiden hunne vorige menschelijke gedaante terug. Als gij dit gedaan hebt, zult gij aan de zee den vogel Grijp zien zitten, op wiens rug gij en uw beminde moet klimmen, om door hem over de zee naar huis gedragen te worden; en hier hebt gij eene noot; als gij midden boven de Roode zee zijt, moet gij haar in het water werpen, dan groeit eensklaps een groote notedop uit het water, waarop de Grijpvogel kan gaan rusten als hij moede, of niet sterk genoeg is om u op eenmaal over te dragen; doch vergeet gij de noot te laten vallen, dan werpt hij u in zee.”

Toen ging zij heen en vond alles zoo als de nacht