Naar inhoud springen

Pagina:Stedman, Reize naar Surinamen en Guiana Vol 3 (1800).pdf/316

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

caansche matroosen vervolgens beletteden. Hy smeekte toen, maar vrugteloos, dat men hem het hoofd wilde afhouwen. Eindelyk, geen einde aan zyn lyden ziende, verklaarde hy: — "Dat hy den dood verdiend had, maar niet verwagtte, dat men hem zoo veele maalen zoude doen sterven. Met dit al, vervolgde hy, gy bereikt uw oogmerk niet; ik lach in alle uwe folteringen, al moest ik hier nog een maand zoo blyven liggen."

Dit gezegd hebbende, zong hy agter malkander, en met eene heldere stem, twee liederen, by het ééne van welke hy aan zyne naastbestaanden en vrienden vaar wel zeide, en by het andere aan zyne overledene vrienden berigtte, dat hy spoedig in het gelukkig verblyf, door hen bewoond, hun gezelschap zoude genieten. Toen hy geëindigd had, verhaalde hy bedaard zyn rechtsgeding, met alle deszelfs byzonderheden. — "Maar, zeide hy eensklaps tot de geenen, die hem omringden, ik zie aan de hoogte van de zon, dat het byna agt uuren is, en het zoude my leed doen, dat gy, door myn langer spreken, uw ontbyt zoudt verliezen." De oogen toen naar eenen Jood, DE VRIES genaamd, gewend hebbende, zeide hy hem. "Ei lieve, myn heer, wilt gy my betaalen de vyf guldens, welken gy my schuldig zyt? — Om wat te doen, ant-