daardoor op een onwettige basis rust. Want men moet de wet niet beschouwen als een catalogus van met op zich zelfstaande nummers (artikelen), maar men moet de wet beschouwen als één geheel. En als men dan in aanmerking neemt, dat dezelfde Gouverneur-generaal die interneert, ook de chef van het openbaar ministerie is en op zijn last de uitvoering van het vonnis van rechterlijk achterwege is gebleven, met het gevolg dat het strafproces in den doofpot werd gedaan en dat dit in openlijken strijd met de wet geschiedde, en als men daarbij verder overweegt, dat beide handelingen niet te scheiden zijn, dat integendeel het ongeoorloofd niet uitvoeren van het vonnis van rechtsingang, de interneering pas mogelijk maakte, omdat interneering en een voortgezet strafproces tegen denzelfden persoon en naar aanleiding van dezelfde feiten, tegen elkander ingaan, – dan zal het duidelijk zijn dat aan de interneering een onwettige handeling ten grondslag ligt en deze om die reden eveneens onwettig genoemd moet worden.
De Regering had den afloop van het strafproces moeten afwachten. Zoolang dit strafproces niet op wettige wijze beëindigd was, werd door het bestaan daarvan een barrière tegen uitoefening van het recht tot interneering opgeworpen.
Of de Regeering eventueel na afloop van het strafproces, gesteld dit had zijn normaal verloop gekregen, nog aanleiding had kunnen en mogen vinden om te interneeren, vooral toen de ongemotiveerde paniek van Augustus 1913 reeds voorbij was, – kan niemand achteraf beoordelen en moet dus buiten beschouwing blijven.
den Haag 18 April 1919
(handtekening van P. H. Fromberg)