8.
Het vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 27 Juni 1901 (W.7655), waarin is beslist dat een afdeeling namens de geheele vereeniging in rechte kan optreden, is hiermede wellicht niet in strijd.
De door het Departement van Justitie in Nederland gemaakte onderscheiding alnaargelang de vereeniging volgens de statuten "bestaat uit afdeelingen" of is "ingedeeld in afdeelingen" (vgl. het artikel van Mr.van Creveld in W.P.N.R.2474) geeft in casu weinig houvast.
In den door mij gevolgden gedachtengang is dus de Taman Siswa als schuldenaar van het loon aan te merken.
Overigens is eene beslissing waarbij de vergoedingen aan het onderwijzend personeel uitgekeerd, aan de loonbelasting onderworpen worden verklaard, juist bij deze sterk wisselende geldinkomens en in dezen kring van belastingplichtigen, geheel in overeenstemming met de gedachte die bij de invoering der loonbelasting heeft voorgezeten, n.l. om de lagere looninkomens uit den zg. "kleinen"aanslag der inkomstenbelasting met alle daaraan verbonden moeilijkheden zoowel bij de vaststelling van het inkomen als bij de perceptie van den aanslag - te doen verdwijnen. Hierbij komt nog, dat organisatie in den geest van de Taman Siswa de tendenz hebben in de Inlandsche samenleving navolging te vinden. Ook om deze reden is het niet raadzaam om de betrokken geldinkomens anders dan in geval van strikte noodzakelijkheid aan het normale fiscale statuut der looninkomens (de loonbelasting) te onttrekken.
Ten overvloede zij nog opgemerkt, dat de practische uitvoering der loonbelasting zeer goed toelaat om ook hier, zooals bij andere lichamen, wanneer de bestuurders zulks verkiezen