Pagina:Timm010zeer01 01 (1).pdf/12

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Martienus, met zijn rozig gezicht, met zijn rood slaaplijf en zijn blauw schort aan, ver volgt haar in hare verbeelding. En al het andere buiten hem heeft zijn taal en zijn sprake verloren. Zij peinst en zij denkt maar op Martienus. Zijn gestalte wandelt door hare gebeden; als zij in haren hof komt ziet zij hem daar nog staan spitten en spaden, zijn boterhammen eten en den druivelaar snijden, en als zij slaapt ziet zij zijn onuitsprekelijken blik, toen zij voor de tweede maal bier inschonk. Zij kan er zelve niet aan doen. Zij was er in den beginnen bang van, 't verstoorde haar geestelijk leven, haar samenzijn met God, O.L.Vrouw en de schoone engelen en de heiligen. Zij bad er voor, t'huis en in de kerk, het dacht haar dat het een groot kwaad was, maar terwijl zij vroeg dat die gedachten aan Martienus zouden verdwijnen, wenschte ze dat ze in haar bleven wonen.

En nu, na anderhalve maand, is 't zoo ver gekomen dat z'er niet meer tegen worstelt en er met voldoening in berust. En terwijl de de klokken galmen en luiden bidt zij, met de handen gevouwen op hare borst: "O Heer van Hemelrijke, leid mij langs de rechte paden, en toon mij uwe wegen".

Maar dit pad kon zij niet meer zien zonder

 

12