Pagina:Timm010zeer01 01 (1).pdf/25

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Gods wil, in haar hart kon zij Martienus niet vergeten, en 't spijt dat hij voor eeuwig heen zou gaan, bleef lijk een doorn in haar lijf. Zij lag er dag en nacht op te duizeneeren en vele tranen kwamen aan hare witte wimpers hangen.

Zij had hem dus sedert het schenken dier schoone roos «Gloire de Dijon» niet meer willen zien, en nu ging hij, dien ze lief had, vlak achter haar, met zijn hart en zijn ziele bereid om voor altijd in een klooster te gaan. Ze heeft hem niet meer gezien en zij heeft hooren zeggen dat hij al wat baard draagt, waar hij, zoo 't schijnt niet slecht mee staat.

Nu zou ze willen omzien, maar ze durft niet voor de menschen en voor hem, en omdat het misstaat voor God.

Het schaamterood wipt reeds naar haar effen, groot voorhoofd, en als om de bekoring te weerstaan houdt ze strak en star de vette vlam in 't oog, die smorend op de flambeeuw te waggelen hangt. Haar hoofd is heet als om te bersten, haar bloed slaat en ze vreest dat er haar een malheur zal overkomen.

Ze bidt de Heilige Begga om toch niet om te zien, en ze hoort zijn stap, en ze voelt zijn ogen in haar rug. Ze kan het niet langer volhouden. Maar ze worstelt en laat niet los, en ze

25