Pagina:Timm010zeer01 01 (1).pdf/42

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Deze pagina is gevalideerd

gang of in de sacristy een deur slaat, een schoen kraakt, keert zij het hoofd naar die geluiden.

Het verwondert haar dat Martienus zich niet vertoont; ze had hem zoo gaarne gezien, al ontkent ze tegen haar eigen dat ze voor hem naar hier gekomen is. Ze heeft heel het rozenhoedje afgebeden, den kruisweg gedaan, hare getijden en de opdracht aan den Heilige. Met spijt voelt ze dat de tijd haastig is, en zij moet vroeg heen, want de weg door de velden is wijd en zij mag om geen waarom den trein te laat komen.

Ze zal hem niet zien, ze wordt het gewaar aan haar hart, ze zal hem nooit weer zien, en zal door eeuwig aan hem te peinzen, de rust van vroeger niet meer kennen.

Er is al lang een neiging in haar om zich in een klooster terug te trekken, om aldoor heel de wereld net al wat er op is, te vergeten.

Nu heeft ze verdriet en er komt bitterheid in haar. Zij had heel den winter naar dezen dag getracht, zij had er toch zooveel van verwacht en er naar uitgezien als een zeevaarder naar land.

Waarom? Ze wist het niet. Ze was er zeker van hem als broeder weer te vinden, dus dat

 

42