Pagina:Timm010zeer01 01 (1).pdf/8

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Martienus, die traagzaam, op zijn hurken gezeten, zijn brood en kaas verorbert.

Ze haast zich om gedaan te hebben, en weer staat ze te breien nevens zijn werk.

En met spijt hoort ze hem zeggen: "Daarmee zal 't vandaag nog gedaan zijn." En inderdaad het geraakt gedaan.

Als zij hem betaalt moet zij goed toezien, want het wordt al donker, en zij raakt onder het geld tellen zijn dikke hand, maar trekt de hare seffens terug.

Zij ziet zijn rooden mond en zijn helle, donkere oogen.

"Goeden avond, juffrouw ", zegt hij lachend. "Tot de naaste jaar misschien! 't Is te hopen dat de druiven meevallen!"

Ach een jaar duurt zoo lang, peinst ze mismoedig. "Ehwel!" roept ze hem nog na, "als de druiven rijp zijn, krijgt gij de schoonste trossel!"

En dan staat zij alleen in den hof. Een goede geur van aarde werkt omhoog. De avond komt uit den grond. Overal is het stil, de hemelschedel is donkerblauw, en er komt een groote eenzaamheid over haar. Waarom is Martienus haar broeder niet? Ze peinst zelfs meer,... Maar ze knijpt de oogen toe. Neen dat niet! Het

8