Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/102

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

(82)



VEERTIENDE BRIEF.

 Beste Vriend!

Van Vegchel zal ik U thands niets anders zeggen, dan dat men aldaar ook hevig aan het woelen is, om de Hervormde Kerk in eigendom en in het bezit der Roomſchen te brengen. Dit Dorp verlaatende, wandelde ik naar Dinther. – Onder weg trof ik eenen Priester aan, die met mij denzelfden weg betrad, om, zo als hij mij vervolgends zeide, over Dinther naar 's Bosch te gaan. Hij las, al gaande, in zijn Breviarium of Getijde-boek, en na wij elkanderen gegroet hadden, ſtak hij het zelve in zijnen zak. Ik vereugde mij, dat ik nu eens met eenen Priester zou kunnen ſpreeken. – Wij ſpraken eerst, gelijk zulks gewoonlijk gaat, over het mooië weder en lange dagen; eindelijk wierd onze ſamenſpraak belangrijker, en ons geſprek viel op de Kerken.

Priester. Ik kan noch zal het immer goedkeuren, dat de onzen den Hervormden de Kerken ontneemen. – Wij hebben overäl zeer goede Kerken, betere zelfs dan die van andere Gezindten.

Ik. Dit laatſte is zoo! maar – zouden de Priesters 'er niet onder ſchuilen, en het Volk ophitzen, om de groote Kerken te begeeren. Mij

dunkt