Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/104

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
( 84 )

dig. – Dit moest men maar op den ouden voet hebben gelaaten, dan had alles ſtil geweest en gebleeven.

Ik. Zoo is het zekerlijk!

Priester. Ja, gewis – ! doch ik durf niet meer te zeggen. – Ik bemin alle menſchen als mijne broeders, en het doet mij leed, als men iemand vervolgt, want ik moet mijnen naasten liefhebben, en dit zijn toch alle menſchen, als mij zelven.

Ik. Braave Pastoor! ô – dachten zoo alle uwe geloofsgenooten! – dan zou 'er meer liefde onder de menſchen woonen – maar deeze wensch is helaas vruchtenloos.

Nu kwamen wij te Dinther. Hier nam ik afſcheid van dien braaven Priester; gaf hem broederlijk de hand, en herhaalde nogmaals bij mij zelven den ſtillen wensch: O! waren toch zoo alle Priesters!! – Ik vraagde hem niet, waar hij thuis hoorde, want ik haat alle nieuwsgierige vraagen, die ons geen nut altoos aanbrengen niet te min deelde hij even veel in mijne achting, als dat ik geweeten had, waar hij zijne wooning had.

Nu iets van Dinther. Dit Dorp, aan de Aa liggende, is niet ſchoon, echter ziet men 'er eene ruime luchtige Kerk met eenen taamlijk hoogen tooren, voorzien van eenen grooten knop. Ik zag hier ook een oud Kasteel Aveſtein genoemd. – In deeze plaats wierd Edmundus Dintherus gebooren; hij was in zijn leven Geheim-Schrijver van vier Hertogen van Braband,

naam-