Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/106

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

(86)

eenige Brooden aan de Armen, dit bevoordert onfeilbaar, maar hunne gedachten, eene ſpoedige bevalling, en volgt dezelve ſchielijk, dan ſchrijft men dit toe aan die belofte, welke dan ook gewis vervuld word. – Eene Vrouw bevallen zijnde, mag niet op haare linke zijde gaan liggen, dit is zeer kwaad; ook mag zij voor den negenden dag haare hairen niet kammen, dit is doodlijk, doch vraagt men hen, waaröm deeze twee zaaken zoo nadeelig zijn, dan is het antwoord: "Dat weeten wij niet, maar het is evenwel zeer kwaad!" – Wanneer eene Vrouw haar Kind ſpeent, of wanneer hetzelve ſterft, en haar zog niet ſchielijk genoeg wil opdroogen, dan moet zij het zog, dat uit de borsten loopt, in eenen kuil, welken zij zelve gedolven heeft, gieten, en zulks geduurig herhaalen, dan droogt het zog in de borsten op, even gelijk hetzelve in dien kuil verdroogt. – Wat dunkt U van alle die dwaaze bijgeloovigheden? – Moet Gij U niet verwonderen over de dwaasheid der Majorijënaars? – Wanneer zal die tijd gebooren worden, dat zij gezond menſchen-verſtand zullen krijgen? – Misschien..... Nimmer!

Nu nog eenen tweeden bijgeloovigen zet, en dan ſluit ik deezen brief. – Zeer zelden zal een Roomſche in dit Land zijne Kinderen naar levenden laaten noemen. Men verkeert in dien zotten en ongerijmden waan, dat een levendige, wiens naam men aan een Kind geeft, ſchielijk ſterven zal. Van dit bijgeloof zijn zij niet te

rug