Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/115

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
( 95 )


ZESTIENDE BRIEF

 Mijn Vriend!

Ik wilde eergisteren eene groote wandeling onderneemen, daaröm verliet ik Osch zeer vroeg in de morgenſchemering; de Zon was nog niet boven den Gezigts-einder, toen ik reeds op weg ſloeg. Ik bezocht op dien dag de zes Maasdorpen, dus genoemd, omdat zij alle langs die rivier liggen. – Lithooijen heeft niets bijzonders. – Lith is het aangenaamſte Dorp langs de Maas. – Van Lith ging ik naar Kesſel, een klein Dorp, waar nog een oud Kasteel, het Hof genoemd, te zien is; hier hebben de Roomſchen zich ook de Kerk der Hervormden toegeëigend. – Zoo wandelde ik al voord naar Maren. Hier delfde men in 1777 een heupbeen van eenen zeer grooten Olifant op, en te gelijk ook de boven-kaak van eenen Jongen, waarin de kiezen nog vast zaten. Hoe kwamen deeze hier in den grond? Zouden zij nog een overblijfſel zijn van den Zondvloed of van eene laatere Overſtrooming? Of – is het niet waarſchijnlijker, dat dit nog overblijfſels van de tijden der Oude Romeinen zijn, welke zeker Olifanten in hun leger kunnen gehad hebben, en – zijn zij in het eiland der Batavieren (de Bommeler-waard)

ge-