Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/118

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
( 98 )

pen, welke door eene Godlijke ingeeving dikwijls vermaand was, om een Klooster te ſtichten; zij trekt terſtond naar Rosmalen, koopt het land van dien Boer, bouwde 'er het gemelde Klooster, en plaatſte het groot of hoog Outer juist netjens boven de plaats, waar die wonderlijke Bijën-korf geſtaan had. – Was dat niet aartig? – De Roomschgezinden, hieromtrent woonende, gelooven dit vertelſel nog heden, zonder eenige de minſte twijfeling, en bezoeken die plaats dikwijls uit eerbied voor het heilig mirakel, dat daar geſchied is.]

Hier heeft ook nog één Vrouwenklooster, van de orde van den H. Augustinus, gelegen, het droeg den naam van Anna-burg, en wierd geſticht in het begin der XVIde Eeuw.

Rosmalen is een zeer zandig Dorp, het geen evenwel 's winters, als de Maas wat hoog opzwelt, dikwijls onder water ſtaat; hiervan heeft men in de Majorij het volgend ſpreekwoord:

"Rosmalen is een arm land,
"'s Winters in 't water en 's Zomers in 't zand."

Reeds lang voor de ſtichting van 's Bosch zouden de Gelderſchen herwaards hunne Paarden gebragt hebben, om die, op eenen bepaalden tijd, aan de Brabanders te verkoopen, en hiervan zou nog dit Dorp Rosmalen, dat is: eene Paardenmarkt, genoemd worden, want Ros betekent een Paard, en maal of malen zou eene Markt weezen, ten minſten – zoo zegt men.

Dee-