Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/162

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
( 142 )

Ten slotte deezer letteren nog iets over de Klopjens. De Klopjens, of zoo als zij in de Majorij genoemd worden: Kweezels, gaan aldaar nog tegenwoordig in het openbaar in hunne Ordekleeren; dit mag immers, als ſtrijdig tegen de Wetten, niet weezen? doch een Roomſche mag, gelijk ik U meer gezegd heb, thands in dit Land alles van dien aart ſtrafloos verrichten; had een Geus eens een Orde-kleed aan, men zou denzelven zeer ſchielijk pakken, maar – het is ook een ſlecht Land, waarïn niemand geen Voorrecht heeft. – – Deeze Klopjens zijn over het algemeen de olijkſte Kakelaarſters en Kwaadſpreekſters van den ganſchen aardbodem; zeer zelden drijft heiligheid haar aan, om dat gewaad aan te neemen. Een Klopjen mag ook trouwen, als zij wil. – Eene rijke Boerin (dit is een waar geval) had zich aan haaren vrijër verloofd, doch 'er kwam toen een ander, dien zij liever tot haaren Man wilde hebben, zij had toen berouw over haare belofte, doch de eerſte wilde haar van dezelve niet ontſlaan; hieröp Wierd zij een Klopjen. Haar eerſte vrijër, denkende, dat hij haar nu niet zou kunnen krijgen, trouwde eene andere Vrouw; zij verliet toen haar Klopjens-gewaad, en wierd de Vrouw van den tweeden, derhalven was eene voorgewende heiligheid een bedekſel van een voorgenomen bedrog. – Zoo gaat het dikmaals met deeze fijne Zusjens, zij zijn zoo heilig niet als zij zich wel vertoonen, ja! het oude ſpreekwoord is wel waarheid:

„Klop-