Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/172

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
( 152 )

eigenbelang en haatlijke Godsdienst-haat ſpeelen hierïn alleen de rol, en anders niets.

De Majorijſche Boeren zijn, over het algemeen, zeer inhaalig en geweldig op eigen voordeel gezet; zij zijn ook zeer doortrapt in hunne zaaken, naamlijk om iets te koopen of te verkoopen, zelfs zijn zij in ſommige opzigten zeer bedrieglijk, hiervan vind men in de Majorij dit ſpreekwoord: Al wie eenen Boer bedriegen wil, die moet eenen Boer mede brengen. – Ook valt op het charakter en deugd der Majorijſche Boeren niet veel te roemen; even daaröm treft men in dat Land ook het volgend gezegde aan, het geen ik echter in zijne waarde laat, voor het geen het is:

"Een Boer is maar een Beest, hij gaat met Beesten om;
Al wat geen Beest en is, is hem niet wellekom."

Gij ziet hieruit, dat onder de Majorijënaars de Boeren, reeds van oude tijden her, het ſlechtſte charakter bezeten hebben; men zegt ten minſten in dit Land, als men eenen ſlechten mensch wil aanduiden: ô, het is maar een Boer. Ik denk echter, dat men hier eene uitzondering dient te maaken, ſchoon dit ook zeker is, dat men in de Majorij weinig goeds van eenen Boer wil gezegd hebben. – Men zegt ook, dat de Majorijſche Boeren, toen zij in 1794 met de Franſchen en andere troupes moesten rijden, overäl, waar zij kwamen, de grootſte Boeren-plaagers waren.

Als