Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/18

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
XIV
NASCHRIFT.

Ik had de bovenstaande Voorrede reeds ontworpen, toen ik in de Nieuwe Vaderlandsche Bibliötheek (Deel IV, No. 2. Bl. 83–85.) eene beöordeling van het Reisjen in 1798 las. Ik wil derhalven voor mijnen Lezeren alleen het volgende over die beöordeeling aanmerken.

Wanneer men deeze Voorrede en die Recensie leest dan ziet men het duidlijk bewaarheid, dat de beöordeeling van Boeken altijd afhangt van de vatbaarheid, en somtijds ook van de luimen der Lezers. – De Redacteurs der Bibliotheek denken, dat dat Reisjen van sommigen in de Majorij, of de nabuurschap derzelve, nog al met genoegen zal geleezen worden, en in de Majorij oordeelt men 'er anders over. Wie heeft nu gelijk?

Den Bibliotheek-schrijveren komt het waarschijnlijkst voor, dat die Reize in den Leuningstoel op de Kamer gedaan zij; dit nogthands is geheel mis. Ik kan elk eenen verzekeren, dat alles, wat de Schrijver in die Reize heeft verhaald, door hem zelven, op de Plaatzen zelve, is gehoord, gezien en opgetekend; alhoewel het niets ter vermeerdering der waarde of onwaarde, of ter benadeeling der waarheid zou verstrekken, al had hij dezelve op zijne Kamer opgesteld. Mij komt het (ik heb immers zoo wel recht om te gissen als gemelde Beöordeläars?) waarschijnlijkst voor, dat, wijl de Schrijvers der Bibliotheek misschien altijd gewoon zijn, Boeken te vervaardigen, zij zoo dikwerf aan hunnen geliefden Leuningstoel denken, dat zij oordeelen, dat ieder een ook altijd, op zijn gemak, op zijne Kamer zit te schrijven; ook moet ik dit besluiten, wijl sommige hunner Recensiën 'er zoo Leuningstoelächtig uitzien, als of zijn half slaapende en gemelijk, omdat men het Middag-slaapjen nog niet had uitgeslaapen, zijn op het papier gebragt. Zij gispen somtijds, op eene onmedoogende wijze, meer de Schrijvers en Drukkers dan de Werken zelfs, en dit toch is de pligt niet van een' Boekbeöordeelaar, vooral niet van hun die

zulk