Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/180

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
( 160 )

gewoonlijk: hair met hair en veder met veder vangen. In de Blijde Inkomſten van Maria Hertogin van Bourgondien, Braband enz. leest men Art. 59 onder andere het volgende, waaruit men zien kan, dat alle geboorene Brabanders, en derhalven ook de Majorijënaars dit recht bezitten: "Dat elcken Man jaghen mach Haeſen ende Vosſen alle Brabandt door ſonder callengieren, ende desghelijcx Conijnen buiten vrijën Warande, ende oock met Voghelen overal vlieghen ſonder callengieren, ende daertoe oock vanghen met netten, Musſen, Vincken, Leeuwerken, Sneppen, Pleivieren, Swaluwen, Quackelen ende dierghelijcke ende oock Endt-voghelen ofte Watervoghelen ſchieten." – Deeze Voorrechten zijn in de Majorij altijd en ook nog onderhouden. – Ieder, die wil, jaagt overäl met Windhonden en Valken; doch dit laatſte vermaak is wat duur, en word even daaröm zeer weinig gebruikt.

Eindelijk en ten laatſten moet ik dit nog bij deezen brief bijvoegen. – Nergens heeft men zoo gewoeld als in de Majorij, niemand heeft ook meer zijn best gedaan, om den Leeräaren der Hervormden hunne bezolding te ontneemen, dan de Majorijënaars, en men is hierïn ook zóó wel geſlaagd, dat die ongelukkige Lieden, na een groot jaar (dan zijn de drie jaaren, door de Staatsregeling bepaald immers ten einde) niets meer van het Land trekken. – Is dit wel billijk? Hebben de Majorijſche Predikanten niet het grootſte recht op hunne jaarwedde? Zijn zij

niet