Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/184

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
( 164 )

"Zouden zij, die U geſticht hebben, wel gedacht hebben: dat uitwendige luister meer het hart van den Godsdienst aftrekt, dan tot denzelven heên lokt? Kenden zijwel die gulde les, om God in geest en waarheid te dienen? Ongelukkige dagen! waarin men meer op grootſche gebouwen acht ſloeg, om dezelve ter eere van de Heiligen te verſieren, dan om den eenvouwigen Godsdienst van Jesus zuiver te belijden en te betrachten! – Gelukkig!! deeze dagen zijn voor een groot gedeelte der Christenen reeds niet meer!! Zij zijn voorbij! – ô dat zij dan ook nimmer, hoe zeer men hier ook woelen mooge, wederkeeren!!" Hieröp begaf ik mij naar mijne Herberg, hield mijn middagmaal en wandelde, na het eeten, naar Vucht.

Het eerſte, dat ik hier deed, was, dat ik nog eens met alle oplettendheid de ruïne van den tooren deezer plaats beſchouwde. Ik bekeek hem van alle kanten, en moest Martinet[1] van harten toeſtemmen, als hij deezen tooren telt onder de ſchoonſten van ons Vaderland, en van denzelven zegt: "dat de tooren van het Dorp, Vucht bij 's Hertogenbosch, hoewel zonder ſpits, in gaave muuren de meesten, zo niet allen overtreft." – Vervolgends dronk ik een kopjen Thee, hebbende uit mijne Herberg een uitmuntend gezigt over den Steenweg naar Bokſtel. Zoo ver mijne oogen zien konden, zag ik op

dee-
  1. Historie der Waereld, VIII. Deel. Bl: 509. Het Veréénigd Nederland. Bladz: 509.