Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/185

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
( 165 )

deezen. Weg eene menigte van afgaande en aankomende Rijdtuigen, Karren en Wandelaars – ô welk een heerlijk gezigt!

Een mij onbekend Man, die met mij alleen op dezelfde kamer was, verzocht mij, indien ik het niet kwalijk nam, om een kopjen Thee met mij te moogen drinken. Ik vergunde hem dit zeer gaarne, te meer wijl hij mij zeer geſchikt toeſcheen. Hij verhaalde mij, dat hij uit de Majorij, waar hij zich eenigen tijd, ter uitſpanning, bij zijne Nabeſtaanden had opgehouden, kwam; dat hij op deezen dag verſcheidene uuren op zijne voeten had afgelegd, en blijde was, dat hij thands zoo digt zich bij 's Bosch, waar hij woonde, bevond. Ik vond hier dus toevallig gelegenheid, om met iemand, die in de Majorij ſcheen bekend te weezen, over dat Land te ſpreeken, en hij voldeed mij bijzonder, want hij ſprak juist en verſtandig. – Ik verzocht hem vervolgends, wijl ik gaarne langer met hem wilde ſpreeken, om een glas Wijn met mij te nuttigen; ook dit ſtemde hij mij gaarne (hij was door het wandelen zeer vermoeid) toe, en wij bragten onder ons beiden den tijd zeer genoeglijk door. Tegen den avond ſtapten wij langzaam ſtadwaards, ons onder weg met dezelfde, voor mij zeer aangenaame geſprekken onledig houdende. Hij verhaalde mij zeer veel, het geen ik U reeds gemeld heb, en ook nog het volgende, het geen ik, van hoe veel of hoe weinig belang het ook zij, U evenwel wil opgeeven, omdat het toch iets bijdraagt, om U nog meer met de Majorijſche bijgeloovigheden, gebruiken

en
L3