Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/208

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

(188)

te ſpreeken, voorhoud, niet beäntwoorden konden; zelfs weeten zij (hoe dweepächtig en bijgeloovig anderzints) bijna niets van dat geen waaruit hun zoogenoemde Godsdienst beſtaat, dan dat zij op gezette tijden ter Misſe moeten gaan, hunne Kinderen moeten laaten doopen, nu en dan vasten en zich van Vleesch onthouden, hunne Pater-nosters prevelen enz. Vraag hen buiten dat, wie St. Petrus, St. Paullus waren? wat de zoogenoemde Quatertemper-dagen, Paſchen en Pinkſteren betekenen, en: Ik weet het niet! zal het antwoord zijn.

Van den Landbouw of andere zijner bezigheden en middelen van beſtaan, moet een Majorijſche Boer meer weeten, zou men denken, doch men bedriegt zich. Tusſchen den Os, die in de Majorij den Ploeg trekt, en den Boer, die 'er achter gaat, en zoo te ſamen al kruipende voordſleuren, is, wat hunne kundigheden in den Landbouw betreft, ſlechts zeer weinig onder ſcheid. Ieder een, die in de Majorij verkeerd heeft, zij hierömtrent mijn getuige. – Gewoonte en dwang door behoefte zijn de eenigſte drijfveëren, die hem werkzaam doen zijn. Vraag ſlechts zoo eenen loomen ongevoeligen Osſendrijver: waaröm hij zijn Land zóó, en niet op eene andere wijze, behandeld? Waaröm hij het met deeze en niet met eene andere ſoort van bemesting tracht vruchtbaar te maaken? en hij zal U, in zijne lompe en bijna onverſtaanbaare taal, trachten te beduiden, dat hij het oud gebruik volgt, en 'er voor het overige niet van weet of

wil