Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/21

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

 

EERSTE BRIEF.

 Waarde Vriend!

Toen ik in den afgeloopenen harden winter eenige weeken zeer genoeglijk en aangenaam in uwe wooning sleet; toen ik het grootst gedeelte van denzelven, dewijl mijne bezigheden stil stonden, en ook de uwe zeer gestremd waren, bij U doorbragt, spraken wij dikwijls over de Majorij van 's Hertogenbosch; wij herlazen de Brieven, welke ik U, in het voorige jaar bij mijne omwandeling door dat land, toegezonden had. Gij betuigde mij, dat U dezelve zeer bevallen hadden; doch ik houde mij verzekerd, dat Gij dezelve veel gunstiger beoordeelde, dan zij verdienden, maar hieröver wil ik thands niet twisten. Gij spoorde mij zelfs aan, om nog eens een reisjen in dat bijgeloovig en vervolgziek land te onderneemen. Gij wilde gaarne met mij eens, wen het uwe zaaken toelieten, daarin omzwerven, doch dit niet kunnende weezen, bood Gij mij aan, om de reiskosten te willen draagen, als ik mij der moeite wilde troosten, om nog eens die streeken

in