Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/22

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

(2)

in te stappen, en U dan alles, wat mij bejegende, van tijd tot tijd te schrijven.

Uw edelmoedig aanbod, verzeld van mijnen sterken lust tot reizen, haalde mij schielijk over, om weder die streeken in te treeden en te zien, of mij thands meer verdraagzaamheid, meer liefde zou ontmoeten, dan bij mijne voorige reize. – Ik zal mij toeleggen, om nu die plaatzen te be zigtigen, welke ik in het voorleden jaar niet bezocht heb; op de andere Dorpen, waar ik mij toen opgehouden heb, zal ik nu niet lang vertoeven, noch 'er U iets van melden, ten zij ik 'er iets verneem, dat nieuw is, of 'er nog iets mogt ontdekken, dat mij toen ontglipt is.

Toen ik van .... scheep ging, trof mij hetzelfde ongeluk als in het voorige jaar, het was zelfs nog erger, want 'er was niemand op het schip, met wien ik behoorlijk kon spreeken. Onder de reizenden bevond zich eene gevlugte Bagijn uit een Klooster, zo ik wel onthouden heb, te Weert, eene stad in Opper-Gelderland, of meer bepaald: in het Graaffchap Hoorn. Zij scheen eene zuster van de natte gemeente te weezen, want zij dronk in zeer korten tijd eene gansche flesch jenever, waaröp zij, eenen grooten roozen-krans voor den dag haalende, haare gebeden begon te prevelen, dat het een lust was, om te zien. – Intusschen ergerde mij dit geweldig, want ik zie niet gaarn, dat iemand, hij zij wie hij wil, onëerbiedig te werk gaat in zijn bidden; ik houde dit nog erger, dan eene openbare bespotting van het weldoend Opperwezen.

De-