Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/229

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
( 209 )

lief en aartig. Kijk hier eens, hoe Ik onlangs weêr gedroomd heb!

Ik droomde dan, dat ik in eene Herberg was, waar eenige Perſoonen lustig zaten te eeten en te drinken; ſommigen, die 'er voorbij gingen, keeken benaauwd naar die menſchen, en ſcheenen bang voor hun te weezen, anderen morden in zich zelven, en anderen lagchten. Ik ging buiten de deur, om toch het verſchillend gedrag dier Voorbijgangers te onderzoeken, en evenwel vergat ik dit, omdat ik van verre zeer hoorde huilen en ſnikken, zonder dat 'er zich iemand aan ſcheen te ſtooren. Ik begaf mij dan naar de plaats des gehuils. Ik vond daar eene Vrouw, die 'er net zoo uitzag even als Jufvrouw of Mevrouw Themis, alias de Gerechtigheid, de Patrones of Godin der Advocaaten, doch zij was niet geblinddoekt maar keek door haare vingers; 'er ſtond een oud Man, met eenen langen baard, grijs hair en eenen knoestächtigen ſtok in de hand, even als de Heidenſche Burger Æsculapius, de God der Kwakzalveren, bij haar. Zij huilden beiden ſnot en kwijl, en klaagden elkanderen haaren nood. Themis of wie het ook mogte zijn, zeide: "ô! Wat ben ik bedroefd! Een, dien men zegt mijn Zoon te zijn, en dien ſommigen Advocaat V., anderen Aricaat Voerman, nog anderen Apekaat van de Zweep, omdat hij, in voorigen tijd nog, als Voerman langs eene Kar ſlenderde, noemen, heeft te weinig betaald in de agt Per Cent, en is nu van die luidjens daar in die Herberg, die daar

"zoo