Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/23

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

(3)

Dewijl mij deeze dronken biddende Bagijn of Non zeer verveelde, en het overig gezelschap niet behaagde, zoo liet ik mij bij Gorinchem uitzetten met een bootjen naar Sleewijk. Van daar wandelde ik voorbij Woudrichem den Maas-dijk langs naar Heusden, waar ik mij thands bevind. Ik zal U van deeze Stad niets melden; geen woord zal ik 'er van reppen, want dezelve behoort niet tot de Majorij, dus gaa ik alles, wat dezelve betreft, stilzwijgende voorbij; dit alleen moet ik U zeggen, dat ik op deeze wandeling van heden nog hier en daar aklige overblijfsels zag van den geduchten Watervloed des afgelopenen laatsten winters. Voorzeker! eene treurige beschouwing voor elken sterfling, wien het geluk zijner natuurgenooten ter harte gaat!! – Deezen nacht zal ik hier doorbrengen, en morgen vroeg gaa ik verder, denklijk naar Waalwijk. – Ik schreef deeze weinige letteren nog deezen namiddag, omdat de post morgen van hier vertrekt, dan hebt Gij ten minsten schielijk genoeg tijding van mij, dan weet Gij, dat ik reeds aan het wandelen ben, en derhalven zijt Gij nu verwittigd, dat Gij van tijd tot tijd eenige Brieven van mij te wachten hebt. Leef wel, gelukkig en te vreden; denk nu en dan eens aan uwen wandelenden Vriend, en wees verzekerd, dat, hoe verder ik van U mij verwijder, hoe naauwer onze vriendschapsband zal toegehaald worden, en even hieröm mag ik mij met alle recht onderschrijven en noemen uwen getrouwen

 Vriend.

TWEE-
A2