Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/29

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

(9)



DERDE BRIEF.

 Hooggeschatte Vriend!

Deze brief moet U zeggen, waar ik mij thands bevind. – Ik ben nu sedert eenige dagen hier te Oosterwijk geweest. – Mijnen weg nam ik over Udenhout, waar men zeer veele groote en schoone Bosschen aantreft. Men ziet 'er ook een Kasteel, en de Hervormden hebben aldaar een mooi, onlangs zeer netjens opgebouwd Koepelkerkjen, dit is alles, wat ik 'er U van weet te zeggen; ik hield 'er mij niet op, maar wandelde vervolgends naar Haaren, waar niets bijzonders voor den nieuwsgierigen reiziger aantetreffen is; hier dronk ik een borrel en ruste wat uit.

In de herberg, waar ik een glaasjen jenever nam, zag ik eene afbeelding van het Lieve-vrouwen-beeld te Kevelaar, een Dorp in Pruissisch Gelderland; boven hetzelve las ik deeze woorden: Consolatrix afflictorum ora pro nobis! en onder hetzelve stonden deeze vier regulen:

 "Komt Pellegrims met vlijt, wilt deeze Maaget eeren
 "Zoo hoort zij uw gebed, eer gij zult wederkeeren.
 "Zij is een Voorspraakres voor ons toch allegaêr;
 "Daaröm bezoekt deez' plaats, en komt tot Kevelaar!"

Wat dunkt U hiervan? – Overäl bij de Room-

schen
A5