Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/38

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

(18)

tegen op. Als Mensch moet ik hem wegens zijn gedrag haaten, als Christen hem beklaagen.

Ik. Dit is zeer wel mooglijk; want Gij zult, 'er zekerlijk voldoende redenen voor hebben.

De Onbekende. Zeer zeker! – Doch geen eigenbelang, geene bijzondere inzigten haalden mij hier toe over. – Ik leef ambtloos, en begeer geene bediening; ik kan, zo ik niet kwistig ben, van het mijne leeven, en waaröm zou ik dan iets begeeren, het geen niet alleen met zorg en moeite verzeld gaat; maar het geen mij nog daar te boven tegen de borst stoot, is, dat, een Hervormde, al was hij zoo deugdzaam als een Engel, en zoo verstandig als een Salomo, thands in de Majorij geen ambt kan krijgen, of hij moet zeer laag kruipen, en dit doe ik nimmer.

Ik. Dit prijs ik in U. – Een laagkruipend charakter is bij mij iets afschuwlijks.

De Onbekende. Ik wil dit niet verder ontwikkelen. Ik zal U nu eenige bijgeloovige daad, zaaken verhaalen, welke ik U kan verzekeren, dat echte waarheid zijn.

Ik. Ik vertrouw, dat Gij mij niets dan waarheid verhaalt; ja! ik weet bij ondervinding, dat alles zoo is, als Gij mij vertelt.

De Onbekende. Ik haat de leugen, en welke redenen kan ik toch hebben, om U te misleiden? doch laat mij mijn gezegde met eenige bijgeloovige staaltjens bevestigen. – Geen Roomsche zal op eenen dag, die den eerdienst van Maria, of van een' anderen zoogenoemden Heiligen gewijd is, werken; zijn hooi of graanen

bin-