Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/54

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

(34)

Ik. Gij zijt zeker meer te bespotten dan een Jood; want het is belagchenswaardig alleen maar op zekere dagen zich van vleeschëeten te onthouden, en dit vasten te noemen, schoon men voor het overige zoo veel eet, als men kan.

Hij. Gij spreekt net als een Geus. – Ik was nog liever een Smous dan een Geus.

Ik. Wel! waaröm?

Hij. Omdat wij weeten, dat de Religie van de Jooden eens goed geweest is, doch de Geuze Religie is Kettersch, dit leert ons de H. Moeder de Kerk, en is nooit goed geweest. – Onder dit gesprek kwam ik te Berg-eik. Hier hield ik een sober ontbijt, en schreef onder hetzelve het bovenstaande gehouden gesprek woordenlijk af, ten minsten zoo ver ik hetzelve in mijn geheugen kon te rug roepen. – Gij ziet 'er uit, hoe men over een' Jood, over een' Hervormden denkt, en ik mag U veilig verzekeren, dat ieder Roomsche in de Majorij bijna zoo spreekt. Een Jood is altijd blootgesteld voor bespotting en uitjouwing; zeer dikwijls hoorde ik de kinderen in de Majorij den Jood naschreeuwen:

 "Smouse Gek!
 "Lusje geen Spek?"

Indien men hier eenen Hervormden zoo wel aan zijne gelaatstrekken en baard kon kennen als eenen Jood, hij ware zeker nog veel meer aan verächting en spot blootgesteld.

Ik hield te Berg-eik, het geen outijds Eik of

Eiken-