Pagina:Tweede reize door de Majorij van 's Hertogenbosch.pdf/59

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

(39)

vooräl naar Duitschland, doen, deeze noemt men hier Teuten, denklijk van het Latijnsche Teuto, een Duitscher, omdat zij op dat Land handel drijven, en het is opmerklijk, dat dezelve eene taal onder elkanderen spreeken, welke van niemand anders dan alleen van hun verstaan word. Ook zijn hier veele zoo genoemde Ketelbuiters, zijnde luiden, die de geheele Majorij, Luikerland, enz. doorwandelen met eenige koperen ketels, grooten en kleinen, op hunnen rug, om dezelve te verkoopen, of met winst te verruilen. Men kan te Lommel zijnen tijd zeer aangenaam slijten met wandelen.

Nu het gehoorde. – De Lommelaars kreegen, wijl hun Dorp in tijd van oorlog voor alle aanvallen zeer bloot lag, in het jaar 1322 van den Hertog van Braband, Jan III, bijgenoemd de Overwinnaar, verlof, om hun Dorp met muuren en poorten te omringen; dit werk wierd wel begonnen, doch het bleef naderhand steeken, en men bouwde toen van die steenen den tooren, In de Kerk is of was, zeide men mij, een grafschrift van Joannes Hangravius, gebooren te Lommel, te leezen, zijnde van den volgenden inhoud:

 D. O. M.
 Plangite Piërides, quod nunc Hanggravius absit,
 Qui placuit Ducibus Principibusque Viris.
 Hic erat egregius Cantor Sancti Dionysi;
 Ernesto a sacris non sine laude fuit.
 Auratus Miles, Comes et Palatinus babetur,
 Quem tamen in senio mors violento rapir.