Naar inhoud springen

Pagina:Van Maerlant, Rijmbijbel (Hs 10B21, 1332).pdf/101

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
f43r

Dat was sinen gesellen leet kolom a
Theseuese dat mogedi weten
7240Theseus die ware verbeten
Ne harde ercules gedaan
Die hem quam te helpe saen
Frixus ende hellus zuster ende broeder
Ontvloen hare stiefmoeder
7245Ende tros[1] was in dardania[2]
Coninc daer troyen hiet na
Parcius die versloech
Gorgonen die liede genoech
Met hare scoenheit dede ontliven
7250Daer die poeten vele af scriven
Oec waren in othoniels stonden
Favelen eerst warven vonden
Sanger was rechtre daer naer
Mar hi levede mar ∙i∙ iaer
7255Tien tiden wilden die filisteen
Israel scoren over een
Mar sanger halphem uter noot
Ende sloeger vi.m[3] doot
Allene selve metter vaert
7260Met ∙i∙ coutre[4] sonder swaert
Echt daden si na sangers doot
Dien van isrel anxt groot
Ende god lietse dwingen dan
Iabin[5] den coninc van chanaan
7265Die in asor coninc was
Siin marscalc[6] was sizara[7]
Dese hadde tvolc ∙xx∙ iaer
In bedwanghe harde swaer
Doe riepen si up gode met sinne
7270Tien tiden was ∙i∙ profetinne
Hiet delbora ende woende in effraym
Soe riep barach[8] van neptalim
Haren man ende seide god
Die gebiet di dit gebod
7275Leet te montabor diin here
Ende setti daer ter were
xx∙M nem metti man
Van zabulon ende van neptalim dan
God sal di geven sekerleke
7280Bi dat fison[9] loept die beke
In diin hande syzaras
Barach sprac in doe niet das
Du en wilt selve met mi varen
Ic doe sprac delbora te waren kolom b
7285Mar ∙i∙ wiif sal hebben die ere
Cysaras quam die niemere
Dat dat here ware in porte
Ten berghe waert van taborte
Hi versamede haestelike
7290Tote fyson uptie beke
xxx∙M gewapent man
Ende ∙x∙M∙ ridders daer an
Ende ∙ix∙M∙ wagene die striden
Met sekelen an beiden siden
7295Ende andre wagene wiens wondert
Met hem xxi hondert
Delbora seide tote barach
Ganc neder up desen dach
Sal di god geven syzaras
7300Hi daelde ende al dat met hem was
Delbora stont ende bat
Upten berch in ∙i∙ stat
God gaf cyzare enen vaer
Enten sinen die waren daer
7305Wint hagel ende regen
Ende blexeme volgede hem iegen
So dat tie slinghere entie bogen
Hem no clene no groot ne dogen
Sulc viel vanden wagene up daerde
7310Sulc wart vertorden[10] onder die paerde
Dus dede hem al there ter vluch
Cysaras vlo dor die vrucht
Aldaer daer abner tyneus[11]
Woende ende siin wiif was thuus
7315Abner was comen van ietro
Ende was daer gegoet also
Onder dat volc van israel
Abners wiif hiet iabel
Hi hadde vrede mit iabin
7320Cyzaras die vlo daer in
Ende bad datmenne decken soude
Oec seidi dat hi drinken woude
Si gaf hem melc ende hi sliep vaste
Doe dor sloech soe haren gaste
7325Met ∙i∙ hamer ende naghelden daer
Iegen die erde dat es waer
Met ∙i∙ yserinen naghele
Iael betekent die benagele
Entie scone maget marie

  1. tros: Tros (Hist.Schol. Tros), zoon van Erichthonius en Astyoche en overgrootvader van Priamus. Naar hem zou de stad Troje genoemd zijn. Bijbel: Hist.Schol. Lib.Jud. Cap.VI (Inc.)
  2. dardania: Dardania (Hist.Schol. Dardania), stad in Klein-Azië. Dardania is een legendarische stad in Phrygië, gesticht door Dardanos, zoon van Zeus en Elektra. Hij was de voorvader van de Trojanen Priamos, Hektor en Aeneas. Bijbel: Hist.Schol. Lib.Jud. Cap.VI (Inc.)
  3. vi.m: zes duizend
  4. coutre: ossenstok: puntige stog gebruikt om vee aan te porren.
  5. Jabin was een koning van Hazor, die de Israëlieten onderwierp en gedurende 20 jaar onder zijn gezag hield. Hij zal verslagen worden door Deborah en Barak. Richteren 4:10-16.
  6. marscalc: Benaming van een vorstelijk of stedelijk ambtenaar, die op reizen en in veldtochten het toezicht had over legertros, mondbehoeften, legering, stallen enz., stalmeester.
  7. Sisera, de legeroverste van Jabin. Na de nederlaag tegen de Israëlieten zoekt hij zijn heil bij Jaël, die hem in zijn slaap doodt.
  8. Barak is een legeroverste van de Israëlieten die door de profetes Debora wordt opgeroepen om op te trekken tegen koning Jabin.
  9. fison: Kison (Vulg./Hist.Schol. Cison), beek in de vlakte van Jizreël. Bijbel: Ri 4:7, Hist.Schol. Lib.Jud. Cap.VII
  10. vertorden: vertrappeld
  11. abner tyneus: Heber de Keniet Richteren 4:17