Naar inhoud springen

Pagina:Van Maerlant, Rijmbijbel (Hs 10B21, 1332).pdf/121

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
f53r

Samuel wilde danen sceden kolom a
Mar saul hilten biden cleden
9005Samuels mantel scorde ontwe
Doe seide samuel noch mee
God heeft gescoert van di dien rike
Dat diin geslachte ewelike
Ontarvet blivet bi desen dingen
9010Samuel dede den coninc bringen
Agad die daer was gevaen
Ende sneden al in sticken saen
Ende ginc thuus in ramatha
Te saulle kerdi niet daer na
Doch bewendi lange saulle
Als die vroede doen die dulle
Mar god seide ic here di
Ganc toten goeden ysay
Sacrere sine sone enen
9020Te coninghe ende laet diin wenen
Samuel ginc te betlehem
Ende droech ∙i∙ calvekiin met hem
Dat hi gode offeren soude
Ysay quam tehem die oude
9025Ende brochte vorden outaer
Sine ses sone aldaer
Doe samuel den oudsten sach
Daer doget ende scoenheit an lach
Pensdi dit sal die coninc wesen
9030God sprac en houti niet an desen
In hebbe niet temmen[1] lone
Tvolc vercoren na sine scone
Marbi der doget wes gewesse
Dus ontseitse god alle sesse
9035Doe sprac samuel tote ysay
Heefstu nemmeer kinder sech mi
Ia ic sprac hi noch ∙i∙ knecht
Die die scaep up tvelt berecht
Ende samuel die hieten halen
9040Dat was david dus horic talen
Die siden drouch met eren crone
David was roet blont ende scone
Ende samuel die sacreerden daer
Ende die heilighe gheest dats waer
9045Gaf hem gratie ende volleest[2]
Saul verloes den heiligen geest
Ende in hem so voer die viant[3]
Die hem dede menighen pant[4]
Doe rieden hem sine knapen dat kolom b
9050Dat hi dade in enighe stat
Soeken ∙i∙ die harpen conde
Hem soude tebet[5] siin tallen stonde
Alse die quade geest hem besate
Hi soude dan varen sire strate
9055Also als ons die boeke togen
Vele siinre die niet gedogen
Ne mogen soete melodie
Na die scrifture eist dat ic lie[6]
So datden coninc was gewiist
9060David ende in dien gepriist
Dat hi conste harpen wel
Scone was hi ende sinen vianden fel
So datter saul omme sende
Ende weltiit[7] datten die viant scende
9065Saulle hadhi te sachter vele
Van davids harpen ende van sinen spelen
Ende alsene dan die duvel liet
So leestmen dat david sciet
Van hem ende voer weder ten vader
9070Dus eist gescreven altegader
Nu salmen merken ende horen
Hoe dese david was geboren
Uten volke van israel
Iacob wan dat weetmen wel
9075An lien sinen sone iudas
Die there tiit daer comen was
Dat hi van thamar sire snare[8]
ii kinder wan mar van hare
En wisti niet dat soet was
9080Doe soe der kinder genas
Hiet soe teen phares[9] dander sara[10]
Die selve phares wan derna
Esron[11] ende esron wan aram[12]
Daer aminadap[13] af quam
9085Naason[14] was aminadaps sone
Die selve naason was die gone
Die prence was van iudas geslachte
Doe si egypten met crachte
Rumden ende si alle tesamen
9090Dor die rode zee quamen
Ende naason die wan ∙i∙ kint
Dat salamon[15] geheten was sint
Salmon won booz den here
Daer sider an met groter ere

  1. temmen: van ‘te hebben’ ??
  2. volleest: (Geestelijke) kracht, (geestelijke) macht.
  3. viant: hier in de betekenis van de duivel
  4. pant: In de verbinding pant doen: Kwellen
  5. bet: hier in de betekenis van: met, in gezelschap van.
  6. lie: van liën in de betekenis van vertellen
  7. weltiit: van welctiit: op welke tijd, wanneer
  8. snare: schoondochter, schoonzus
  9. phares: Peres (Vulg. Phares), zoon van Juda en Tamar, voorvader van David. Bijbel: 1 Kr 2:4
  10. sara: Zerach (Vulg. Zara), tweelingbroer van Peres. Hun vader was Juda, die hen verwekte bij zijn schoondochter, de weduwe Tamar. Niet aangetroffen in Hist.Schol. Lib.I Reg.Cap.XVI-XVII. Bijbel: Gn 38:30
  11. esron: Chesron (Vulg. Esrom), zoon van Peres, voorvader van Jezus. Bijbel: Mt 1:3
  12. aram: Aram (Vulg. Aram), zoon van Chesron en vader van Amminadab, voorvader van Jezus Christus. Deze persoon wordt niet genoemd in de Hist.Schol., vgl. Hist.Schol. Lib.I Reg. Cap.XVI-XVII.
    bijbel: Mt 1:3-4
  13. aminadap: Amminadab (Vulg. Aminadab), zoon van Aram. Hij was voorvader van David. Bijbel: Mt 1:4
  14. naason: Nachson (Vulg. Naasson), zoon van Amminadab (I), voorvader van David. De drie vindplaatsen in de Rijmb. staan in een passage die niet teruggaat op de Hist.Schol. (vgl. Lib.I Reg. Cap.XVI-XVII). Bijbel: Rt 4:20.
  15. salamon: Salmon (Vulg. Salma, Salmon Hist.Schol. Salmon), vader van Boaz en voorvader van Jezus. Bijbel: Ruth 4:20 en Mt 1:4, Hist.Schol. Lib.Jos. Cap.V