Naar inhoud springen

Pagina:Van Maerlant, Rijmbijbel (Hs 10B21, 1332).pdf/132

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

f58v

Intselve dal ende brochten mede kolom a
Haer afgode daer ter stede
Ende david nam uphem den striit
Ende verwanse daer ter tiit
9995Alshi te voren hadde gedaen
Dus waren si verwonnen saen
Ende tote gasen oec verdreven
Dat si thoeft niet up en heven
David dede daer na maken
10000∙I∙ tabernacle van dieren zaken
Daer hi darke in setten soude
Ende somighe cortine oude
Die moyses entie sine
Hadde gemaect in die woistine
10005Mar die columme ende andre cierhede
Hilt hi besegene[1] tere ander stede
Ende voer om darke van dan
Hi nam xxx dusent man
∙I∙ goet man hiet aminadap[2]
10010Hadder af die heerschap
David namse met sine magen
Ende settese up ∙i∙ wagen
Aminadaps ii oudste kinder
Menden bede den wagen ginder
10015Ayoth[3] ende oza[4] hordicse nomen
Ende waren beide van levi comen
Oza ginc achter aioth voren
David ende dandre als wiit horen
Haerpten daer voren ende speelden sere
10020Ende loefden sere onsen here
So dat die wagen storten soude
Oza die vernam wel houde
Helt die arke mar altehant
Verdrogede hem die rechter hant
10025Daer hise mede soude hebben gedragen
Alse hem die vader hadde gewagen[5]
Ende hi bleef uptie stede doot
Nu mogen si hebben vrese groot
Die ten lichame gods nu gaen
10030Vule besmit mit sonden saen
Dattie ziele becopen sal
In darke was niet anders al
Dan aarons roede ende manna
Entie wet gods nu mercter na
10035Dat oza bleef daer omme doot
Dat hi onwerdic ende albloet
Sine hand an die arke dede kolom b
David die ontsach hem mede
Diese in siin huus wilde hebben geset
10040Ende voeretse teens huus hiet obet[6]
Entie was comen van levi
Der was soe ∙iii∙ maent seitmen mi
Doe deedse david saen na dat
Bringen in siin eigiin stat
10045David ginc harpen ende singen
Daermen die arke soude bringen
Sauls dochter michol die sach
Daer soe te haren venstre lach
Dat david voer die arke spranc
10050Ende harpte ende sanc
Dat hadde hare onwert mede
Doe darke was aldaer ter stede
Gheset was daer offerande gedaen
Ende dat volc al wel ontfaen
10055Teerst dat hi in siin huus quam
Bespotten michol ende was gram
Si seide hoe eerlic[7] siin spel
Togede die coninc van israel
Alst ware ∙i∙ ribaut[8] ontcleet
10060David antworde dient was leet
Ende seide voer gode willic spelen
Ende mi oetmoedigen in velen
Die mi vor dinen vader coes
Om dit spot en hadde altoes
10065Michol geen kint ende starf
Ende mit hare die vrucht bedarf
Michol bediet die oude wet
Die synagoga die es besmet
David bediet marien kint
10070Die van hem wert geboren sint
Dat soe sach in iherusalem
Ihesum naect soe spotte met hem
Ende hilden over enen ribaut
Bedi wart soe also benaut
10075Dat soe daer na bleef kindeloes
Dats sonder vrucht die altoes
Tehemelrike niet comen mach
Mar up haren lesten dach
Leesmen dat michol kint gewan
10080Ten ioncsten dage hout u daer an
Sal haer dye synagoge bekeren
Ende houden an die wet ons heren

  1. besegene: gebruiken, bezigen
  2. aminadap: Abinadab (Vulg. Abinadab Hist.Schol. Aminadab), priester ten tijde van Saul en David. In zijn huis werd de ark Gods bewaard. In de Vulgaat heet hij eveneens abinadab, maar in een aantal hss. is sprake van verwarring met aminadab. Ook de Hist.Schol. heeft aminadab op de plaatsen waar eig. abinadab zou moeten staan (Lib.I Reg. Cap.VIII Lib.II Reg. Cap.IX). Bijbel: 1 S 7:1
  3. ayoth: Achio (Vulg. Haio Hist. Schol. Aiot), zoon van Abinadab, in wiens huis de ark werd bewaard. Bijbel: 2 S 6:3, Hist.Schol. Lib.II. Reg. Cap.IX.
  4. oza: Uzza (Vulg/Hist.Schol. Oza), zoon van Abinadab. Hij stierf nadat hij ongewild de ark had aangeraakt. Bijbel: 2 S 6:3, Hist.Schol. Lib.II Reg. Cap.IX
  5. gewagen: Gewagen, gewag maken van iets, het vermelden, ergens melding van maken, ergens van spreken of reppen, iets vertellen.
  6. obet: Obed-Edom (Vulg. Obededom),een door koning David aangestelde poortwachter. De ark stond een tijd bij hem in huis voor deze naar Jeruzalem gehaald werd. Hist.Schol. Lib.II Reg. Cap.IX heeft (in domum) Obed Levitae filii Edom, maar Maerlant heeft hiervan slechts het eerste gedeelte overgenomen. Bijbel: 2 S 6:10
  7. eerlic: fatsoenlijk eerbiedwaardig eervol betamelijk
  8. ribaut: hier in de betekenis van: deugniet, boef, schurk, galgenaas ook wellusteling, hoerenlooper.