Naar inhoud springen

Pagina:Van Maerlant, Rijmbijbel (Hs 10B21, 1332).pdf/145

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
f65r

Van egypten van israel kolom a
Oec verhordi also wel
Van moab die iiii vroede al
Deen hiet dorda[1] dander cathal[2]
11155Die derde enam[3] die vierde etham[4]
Vele boeke maecte hi als ict vernam
Van crude van bome ende van stenen
Van aldat leefde van grote van clenen
Wiste hi van al die nature[5]
11160Oec so maecte hi coniure[6]
Daermen evele mede verdreef
Coniuratien[7] hi oec schreef
Daermen den duvel mede hiet
Dat hi uten mensche sciet
11165Oec leesmen dat hi die wort vant
Daermen den duvel mede bant
Dat was doe ∙i∙ const vercoren
Want eer ihesus wart geboren
Hadde de duvel over den man
11170Mere macht dan hi sint gewan
Doe sende salmon als ict vernam
Ten coninc van tyren yram
Ende seide hi wilde ∙i∙ tempel maken
Onsen here van dieren zaken
11175Send mi seithi ceder hout
Ic saldi senden wattu wout
Yram sende hem bider zee
Dat hout gehouwen te ioppee
Iaef so hiet men nu die stede
11180Salmon sende hem weder mede
Tarwe olie ende wiin
Want het was breke[8] int lant siin
Salomon coes also wel
Liede uten lande van israel
11185Die hi dede pinen[9]
Die bekeert waren van heidinen
Die iode diere uut geboren was
Dien liet hi vri als ict las
Der piinres waren xxx∙M man
11190Daer leidi selven nerenst[10] an
Dat hise in drien dede scaren
x∙M moster ∙i∙ maent varen
Ende pinen haer bederve doen
Dus ordnieret salmon
11195Dan lagen dandre ii scaren stille
Ende rusten hem na haren wille
∙I∙ iode die aduram[11] hiet kolom b
Was bedrivere[12] over dat diet
Lxxx∙M so waren
11200Oec daer toe steenbickelaren
Die uten roetsen hiewen stene
Marbrine scone ende rene
Daer iosefus die storie af kent
Datter genoech intfundament
11205Lagen lanc xx cubitus
Ende ∙x∙ breet scriift iosefus
∙V∙ cubitus dicke bi getale
Ghepolliciert[13] utermaten wale
Dit hout ende dese stene mede
11210Gheredemen[14] al buter stede
So dat men noyt van ysere slach
No van aex nacht no dach
Te iherusalem ne horde binder stede
Aldatmen den tempel maken dede
11215Oec ware lxx∙M paerde
Die den last voerden hare vaerde
Hebreussche ieesten hebben in
Dat salmon in sinen sin
Vant met ∙i∙ behendichede
11220Hoemen hout ende stenen mede
Houwen soude sonder geruusch
Hi hadde ∙i∙ vogel hiet struusch[15]
Die ionc hadde merct dat
Dat welvedemen[16] onder ∙i∙ glasiin vat
11225Dus mochthiit siin ende niet gewinnen
Die struus voer wech wildiit kinnen
In die woistine met erren moede
Ende nam ∙i∙ worm met wies bloede
Dat hi scoren dede dat glas
11230Die worm tamiin[17] geheten was
Met desen worme seggen si mede
Dat hi hout ende stene dede
Scoren ende sceden also sochte
Datmen geen luut horen mochte
11235Van genen wapine clene no groot
Want dies was gene noot
Die montanie mortia
Was wiitghenoech niewer na[18]
Die dede die coninc widen ende slechten
11240Daermen den tempel soude rechten
Mar dat wonder vanden ghewerke
Also als ons bescriven clerke

  1. dorda: Dorda (Vulg. Darda Hist.Schol. Dorda), een van de wijzen die door Salomo in wijsheid overtroffen werden. Bijbel: 1 K 4:31, Hist.Schol. Lib.III Reg. Cap.VII
  2. cathal: Kalkol (Vulg. Chalchal Hist.Schol. Chachol), een van de wijzen die door Salomo in wijsheid overtroffen werden. Bijbel: 1 K 4:31, Hist.Schol. Lib.III Reg. Cap.VII
  3. enam: Hemam (Vulg. Emam Hist.Schol. Hemam), een van de mannen die door Salomo in wijsheid werden overtroffen. Bijbel: 1 K 4:31, Hist.Schol. Lib.III Reg. Cap.VII
  4. etham: Etan (Vulg. Aethan Hist.Schol. Etham), een van de wijzen die door Salomo in wijsheid overtroffen werden. Bijbel: 1 K 4:31, Hist.Schol. Lib.III Reg. Cap.VII
  5. nature: hier in de betekenis van kenmerkende aard, kenmerkende eigenschap.
  6. coniure: bezwering, toverspreuk
  7. coniuratien: bezweringen, toverformules
  8. breke: Gebrek, armoede, kommervolle omstandigheden.
  9. pinen: Met inspanning van krachten werken of arbeiden, hard werken, vooral van handenarbeid, zwaar werk verrichten, werken voor den kost.
  10. nerenst: ernst, ernstelijk, ernstig
  11. Adoniram (Vulg. Adoniram/Aduram Hist.Schol. Aduram), opzichter bij de tempelbouw ten tijde van Salomo. De verwarring van de namen Aduram en Adoniram stamt reeds uit de Vulgaat, waar verscheidene versies abusievelijk aduram vermelden als naam voor de opzichter uit 1 K 5:14. Bijbel: 1 K 5:14, Hist.Schol. Lib.III Reg. Cap.VIII
  12. bedrivere: opzichter, bestuurder
  13. ghepolliciert: gepolijst, glad gemaakt
  14. gherede men: van gereden, gereiden: Gereed maken, klaar maken in orde, in gereedheid brengen
  15. struusch: struis, struisvogel.
  16. welfdemen: van welven, hier in de betekenis van stolpen, onder een stolp zetten.
  17. tamiin: Waarschijnlijk verkeerd gecopiëerd van tamur. Thamur (Nat.Rer. thamur of vermis Salomonis), bep. insect dat door Salomo zou zijn gebruikt bij de bouw van de tempel om hout en steen te snijden. Salomo verkreeg de worm door de volgende list: hij sloot een struisvogeljong in een glas op, waarop de moeder uit de woestijn een insect haalde en met het bloed van dat insect het glas stuksneed. In de NBG of de Vulg. komt dit verhaal niet voor. Het enige wat gezegd wordt is: 'Toen het huis gebouwd werd, werd het opgetrokken van steen, afgewerkt aan de groeve, en geen hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap werd gehoord bij het bouwen van het huis.' (1 K 7). Bijbel: Nat.Rer. 9,44.
  18. niewer na: In de verbinding niewer na: volstrekt niet, niet in het minst.