f86v
∙I∙ sinen maech die hadde niet
kolom a
Die bi namen gabelus[1] hiet
15075Hem leendi ∙x∙ marc[2] selveriin wit
Ende bescreef wel vaste dit
Met cyrograven[3] alsmen nog pliet
Dat ghelt dat hi gabeluse liet
Dat gaf tobiase dur sine ere
15080Salmanasar die grote here
Daer na over lanc[4] bleef doot
Salmanasar die here groot
Ende sennacherip siin sone
Die wert coninc als die gone
15085Dient verstarf van sinen vader
Sennacherip die hate algader
Dat gheslachte van israel
Ende was hem van herten fel
Tobias ende vergat niet
15090Te troestene dat gevangne diet
Ende gaf mildelike den armen
Als onsen here begonste ontfarmen
Sennacherips grote overdaet
Als hier voren bescreven staet
150095Inder coninc boec so wel
Hoe hem voer iherusalem misvel
Ins coninc ezechias tiden
Dat doot slouch bi sire siden
Die ingel gods bi sinen here
15100Up ∙i∙ nacht al sonder were
∙C∙m∙ ende lxxxv dusent man
Ende hi cume ontvlo nochtan
Met ∙x∙m manne in sinen lande
Om dit verlies om dese scande
15105Dedi vele ebreusche verslaen
Die met hem waren gevaen
Die dode liede groef tobias
Als die der doget gewone was
So dat sennacherip vernam
15110Ende wart up tobias gram
Ende hiet hem nemen al siin goet
Hi hiet met groter overmoet
Datmenne versloeghe also
Mar tobias die ontvlo
15115Beide met wive ende met kinden
Wantten vele lieden minden
Oover[5] xv dage
Daer na dat es gene saghe
Wart sennacherip vermort
kolom b
15120Van sinen kindren alsmen hort
Inder coninc boec bescreven
Twi dat si hem namen dleven
Doe gafmen weder tobias
Al dat hem genomen was
15125Beide husinghe ende goet
Daer na als ict verstoet
Dat ∙i∙ feeste es gemaect
Ende tobias es gestaect[6]
Dor gods ere ene feeste
15130Sinen soen dat hi vort eerste
Ende seide sone ganc ende hale
Ons liede so doestu wale
Van onsen lieden die gode ontsien
Met ons tetene ende mettien
150135Es die sone wech gegaen
Siin ghebod te doene saen
Meerct ghi vroede ende ghi meeste
Up des goets tobias feeste
Ghi prelate der heiligher kerken
15140Leer an dese ∙i∙ lettel merken
Hi en bat niet condichlike[7]
Te sire feesten te comen die rike
Mar arme entie gode ontsagen
Owi arme in minen dagen
15145Siin die arme uut ghesloten
Die gode ontsien siin verstoten
Over hem comen die ministrele[8]
Diemen nu geeft te vele
Die rike comen over die arme
15150Dies den riken god ontfarme
Dat wi di doget lesen wi clerke
Ende met ghevolgen intghewerke
Die ionghe tobias ginc vaste
Sinen vader soeken gaste
15155Ende brachte hem weder ∙i∙ mare
Datter ∙i∙ ebreusch ware
In die strate te hant vermort
Die oude tobias liep vort
Ende brochte den doden haestelike
15160In siin huus al heimelike
Ende doe die sonne onder was
So groefne saen tobias
Mar sine maghe al siit vernamen
Scoldene sere altesamen
- ↑ gabelus: Gabaël (Vulg. Gabelus Hist.Schol. Gabelum (acc.)), familielid van Tobit dat in Medië woonde. Zie ook: gabeel Bijbel: Tob 1:14, Hist.Schol. Lib.Tob. Cap.I
- ↑ marc: munteenheid en gewichtseenheid voor edelmetaal die in grote delen van middeleeuws Europa gebruikelijk was.
- ↑ cyrograve: (cyrografe) met de hand ondertekende oorkonde, charter
- ↑ lanc: In de verbinding over lanc: na lange tijd, eindelijk
- ↑ Oover: zowel een versierde initiaal O als daar op volgend nog een o
- ↑ staken: Bepalen, ordineren, ook door God
- ↑ condichlike: Op trotse, hoogmoedige wijze hoogmoedig.
- ↑ ministrele: (menestrele) Eig. iedere persoon aan iemands dienst verbonden, doch in het bijzonder gebezigd van iemand die in dienst van of ook ten gevalle van een vorstelijk of aanzienlijk persoon de eene of andere kunst uitoefent, bepaaldelijk zang en snarenspel muzikant, speelman. Ook allerlei andere kunsten werden door hen uitgevoerd menestrelen waren ook acrobaten, goochelaars, potsenmakers en dgl. De menestrelen droegen ook hun eigen werk voor, en worden dan literarische personen. Het woord staat dan in beteekenis met sprookspreker, fra. trouvère, zfra. troubadour, mnl. spreker, gelijk. In deze hoedanigheid werden zij tegenover de clerken gesteld, en door Maerlant gehekeld als leugensprekers en lichtzinnigen. Vgl. Te Winkel, Maerlant2 492ᶗ494