Naar inhoud springen

Pagina:Van Maerlant, Rijmbijbel (Hs 10B21, 1332).pdf/35

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
f10r

Die sale hadde name tve kolom a
Lucas die hieten canaan
Die leesmen dat hebet wan
1415Hebet wan salech daer naer
In sinen tiden weet voer waer
Ghesciede twonder vanden tongen
Salech wan ragu den iongen
Ragu wan sarug gelovet das
1420Dat in sinen tiden doe coninc was
Belus van nembrots gheslachte
Die een deel oec wan met crachte
Des lants van assyria
Na sinen doot so want daer na
1425Ninus[1] siin sone altemale
Van desen ninus es die tale[2]
Cam die noch niet was doot
Ende in battien was here groot
Soroastres hietmenne aldaer
1430Toverie vant hi dats waer
Entie vii arten mede
Leesmen dat hi graveren dede
In ∙vii∙ colummen van metale
Ende in vii ardine also wale
1435Iegen watre ende iegen brant
Ende ninus siin sware viant
Verbrande die boeke allegader
Ninus was der afgod vader
Want doe belus doot was bleven
1440Heeft hi ∙i∙ beelde verheven
Na sinen vader dat hiit eerde
Wie so mesdaen hadde ende hem keerde
Ten beelde waert ende daer toe vlo
Hine hadde te scaden niet een stro
1445Om dat dese dinc gesciede
So anebeden vele liede
Die van calden[3] leesmen hier
Anebeden eerst dat vier
Om dat elc afgod verbrande
1450Houtme coeprine[4] ende alrehande
Die papen[5] van canopen[6] namen
Haren sconen belus altesamen
Ende daden hem die crone af dor dat
Ende setten up ∙i∙ ardiin vat
1455Na ∙i∙ crone maecten siit
Al vol gate ende niets te wiit
Ende daer was water ingedaen
Met wasse ghestopt sonder waen kolom b
Ende setten in caldeuschen[7] viere
1460Dat was moste smelten sciere[8]
Ende dat water bluscede den brant
Dus behilt die hoger hant
Belus afgod ende dus began
Die dolinghe eerst onder die man
1465Want die duvel spraker uut
Iegen die liede al over luut
Sarug[9] wan nachor[10] ende kinder mee
Ende nachor die wan thare
Thare[11] wan abram daer naer
1470Doe hi was out wel ∙lxx∙ iaer
Ende noch ∙ii∙ sonen als ict vernam
Enen nachor[12] ende enen aram
Die ander ewe[13] neemt hier inde
Na abrame[14]Abraham als ict bekinde
1475Die hadde ghestaen wet vor waer
C ende xxii iaer
Aram die wan dus telmen mi
Loth ende melcham[15] ende saray
∙I∙ sone ende dochtre tvee
1480Doe bleef hi doot in caldee
Eer dat starf hare vader
Daer moghen noch die liede algader
Heden bescouwen siin graf
Dies was thare droeve daer af
1485Ende rumder[16] omme alsmen seget
Die stat daer hi begraven leget
Hur was ghenoemt die stede
Wantmen hem cracht daer dede
Om tvier dat men daer anebede
1490Si wilden dat hiit dade mede
Sinen ii sonen hi gheboet
Arams dochter die was groot
Dat sise te wive nemen soude
Het was wet men most wel houden
1495Nachor nam melcha ende abram
Nam saray als ict vernam
Abram nam loth siins broeder kint
Om hem die hi hadde gemint
Ende coesene daer te sinen sone
1500Thare ginc wech als die gone
Die was ∙i∙ goedertieren man
Ende wilde int lant van canaan
Hi quam gegaen ∙i∙ stic daer na

  1. ninus: Ninus (Hist.Schol. Ninus), legendarische zoon van Belus, koning van Assyrië en man van Semiramis.
  2. tale: verhaal
  3. calden: calde: Chaldea (Hist.Schol. Chaldaea), in de bijbel synoniem met Babylonië. Vgl. Vulg. Gn 11:28 Ur Chaldeorum. In de verbinding die van calden De Chaldeërs, de inwoners van Chaldea.
  4. coeprine: koperen
  5. pape: Het woord was in de middeleeuwen de algemene term voor den wereldlijke geestelijke, de priester, en stond zoowel tegenover de clerc, “den geestelijke die alleen de lagere wijdingen heeft ontvangen”, als den moenc, “den geordenden geestelijke”. Nu en dan ook komt het woord ook voor in tegenstelling met leec (leye), en beteekent dan “geestelijke in het algemeen”.
  6. canopen: Canopus (Hist.Schol. Canopi (gen.)), Egyptische godheid. Hij werd gewoonlijk afgebeeld in de gedaante van een kruik met het hoofd van Osiris erop.
  7. caldeuschen: Chaldeeuws In de verbinding Chaldeeuws vuur. Of Maerlant hier een speciaal soort vuur op het oog had, is niet duidelijk. In de Hist.Schol. Lib.Gen. Cap.XXXVII, Additio 1 staat: Venientes Chaldaei opposuerunt ignem 'en toen de Chaldeeën kwamen, hebben ze er een vuur op aangelegd’.
  8. sciere: van schier: snel
  9. sarug: Serug (Vulg./Hist.Schol. Sarug), zoon van Reü en vader van Nachor, een voorvader van Abraham. Bijbel: Gn 11:20, Hist.Schol. Lib.Gen. Cap.XLI
  10. nachor: Nachor (Vulg. Nahor Hist.Schol. Nachor), zoon van Serug, grootvader van Abraham. Bijbel: Gn 11:22-25, Hist.Schol. Lib.Gen. Cap.XLI
  11. thare: Terach (Vulg./Hist.Schol. Thare), zoon van Nachor en vader van Abraham. Bijbel: Gn 11:28, Hist.Schol. Lib.Gen. Cap. XLI
  12. nachor: Nachor (Vulg. Nahor Hist.Schol. Nachor), zoon van Terach, broer van Abraham. Bijbel: Gn 11:26, Hist.Schol. Lib.Gen. Cap.XLI
  13. ander ewe: tweede tijdperk
  14. abram: Abram, Abraham aartsvader van het joodse volk. Hij was de eerste die zich in Kanaän vestigde zijn naam was oorspronkelijk Abram en werd door God (Vulg./Hist.Schol. Abram, Abraham), veranderd in Abraham. Deze naamsverandering wordt in de Rijmb. strikt gevolgd: totaan dat moment gebruikt Maerlant de vorm abram en daarna alleen nog abraham. De tijd waarin Abraham leefde werd in de Middeleeuwen gehanteerd bij het afbakenen van tijdsperioden uit de wereldgeschiedenis.
  15. melcham: Milka (Vulg./Hist.Schol. Melcha), dochter van Haran en zuster van Lot en Sara en de vrouw van Abrahams broer Nachor. De vorm melcham (Rijmb.) heeft de Latijnse accusatiefvorm uit de Hist.Schol. overgenomen.
  16. rumder: van rumen: ontruimen, verlaten