Naar inhoud springen

Pagina:Van Maerlant, Rijmbijbel (Hs 10B21, 1332).pdf/74

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

f29v

Daer was ∙i∙ cleet hiet poderis[1] kolom a
4870Aleman moste gebruken dis
Dan hare bisscop diemen hiet
Arabarchus[2] onder dat diet
Daert cleet genaiet wesen soude
Hingen bellekine van goude
4875Lxxii die luden claer
Ende also menich knoep dats waer
∙I∙ ander cleet hiet maken god
Datmen heet in ebreusch efod
Diere wast suldi getrouwen
4880Ghemaect als ∙i∙ cleet sonder mouwen
Up elke scoudere stonden stene
Onichen[3] ende sardonen[4] gemene
Ende smaradden[5] iosefus
Seit in sinen boec aldus
4885Dat derde cleet so hete wi
Rationali iuditii[6]
Dat was sere diere van werke
Ende vierhoecte seggen clerke
In goude vast ende al gemene
4890Daer in xii diere stene
In vier steden iii te samen
In deerste stede stont bi namen
Miraude[7] topase[8] ende sardone
In dander stede so stont scone
4895Carbuncle[9] iaspis[10] ende saphieren
In die derde so stont bi manieren
Ametiste[11] ligure[12] ende achaet[13]
In die vierde datis geen baraet[14]
Onichinus[15] beris[16] ende crisout[17]
4900Dese waren van groter gewout
Onder elke stont gescreven wel
∙I∙ name der kinder van israel
Oec seggen boeke meer dan een
Datter in midden stont ∙i∙ steen
4905Viercant ende siin gewout
Diene drouch dat hem god was hout
Iosefus scriift dattie sardone
Die so claer was ende so scone
Ende op die rechter scoudre stoet
4910Weltiit so hem god was goet
Datter so groot lecht ute sloech
Datment sach verre genoech
So welke tiit die bisscop dede
Sacrificie ende sine bede
4915Ende alsi souden wiich[18] bestaen kolom b
Die xii stenen sonder waen
Waren so claer in haer gewout
Wast so dat hem god was hout[19]
Up thoeft hadhi die crone
4920Diere gemaect ende harde scone
Die was bina als ic gome[20]
Na des paes miter van rome
Vor tvoerhoeft hinc ∙i∙ goudine plate
Alse ∙i∙ mane diere utermate
4925Daer in met iiii lettre gescreven
Ons heren name ende wel up heven
Die dat spelde ende dat woude
Dat god dor ons sterven soude
Dus ende bet so was gecleet
4930Aaron ende als hi was gereet
God hi wiisde hem die maniere
Hoe hi wilde ende welker tiere
Daer die sacrificie waren
Mar dat willic laten varen
4935Dese ornamente so maecte wel
∙I∙ vroet man hiet besehel
Van iudase was hi hebic vreest
God gaffer hem toe den heiligen geest
Ende corab een ander man
4940Die was van iacobs sone dan
Dese maecte die behendichede
Dat noyt man in gere stede
Daer hi des gelike sach ene
Si gravierden oec die stene
4945Die noch nieman an desen dach
Nieman conterfeiten ne mach
Doe god dat hadde geseit
Gaf hi moysesse gereit

  1. poderis: Poderis, Latijnse benaming voor het lange overkleed dat priesters dragen. Hier het met gouden belletjes versierde overkleed van de joodse hogepriester.
  2. arabarchus: Arabarches (Hist.Schol. arabarchus), titel van een joods priester. Eigenlijk de aanduiding van een ambtenaar van de joodse gemeenschap in Alexandrië (Egypte) wiens taak het was om tol te heffen. Bijbel: Hist.Schol. Lib.Ex. Cap.LXIV
  3. onichen: onyx
  4. sardone: Sardonyx, onyx met rode lagen.
  5. smaradden: smaragden
  6. rationali: Borstlap der priesters, bij de Israëlieten.
  7. miraude: smaragd
  8. topase: topaas
  9. carbunde: Karbonkel, hoogroode robijn.
  10. iaspis: Jaspis (Nat.Rer. iaspis), een tot het kwarts behorende steensoort (cryptokristallijn siliciumdioxyde), groen, soms met rode spikkels, waaraan in de Middeleeuwen vooral een zuiverende of beschermende werking werd toegeschreven.
  11. ametiste: Ametist (Nat.Rer. ametistus), paars, wijn- of violetkleurig kwartsgesteente. Men dacht dat het tegen dronkenschap werkte. Volgens Wyckoff 1967, p. 74 werd de naam wsch. ook gebruikt voor andere mineralen van een dergelijke kleur, zoals paarse korund of fluoriet. Bijbel: Nat.Rer. 14,2
  12. ligure: Lynxsteen (Vulg. ligyrius in de NBG-vertaling: barnsteen), bep. edelsteen. Deze steen wordt in de bijbel genoemd als een van de stenen op het 'borstschild der beslissing' (een onderdeel van de priesterkleding). Hetz. als de zgn. lynxsteen, een waardevolle steen die zou ontstaan uit de urine van de lynx, mog. tourmalijn.
  13. achaet: Agaat, kiezel- of kwartsgesteente dat bekend is vanwege zijn kleur en tekening.
  14. baraet: List, bedrog, uitvlucht, smoes.
  15. onichinus: Onychinus (Nat.Rer. onichinus), een soort onyx, geelkleurige edelsteen. Een van de twaalf edelstenen die het priestergewaad van Aäron sierden. Zie ook: *onix (I) bijbel: Nat.Rer. 14,{{sup|49, Ex 28:20
  16. beris: Beril, groen edelgesteente (beryllium-aluminiumsilicaat).
  17. crisout: Chrysoliet, een bleekgroene steen die na het slijpen een goudglans krijgt. Zie ook: crisoletus (I), Zie ook: latoen
  18. wiich: Strijd, gevecht, kamp, veldslag.
  19. hout: Gunstig gezind, genadig. Van een meerdere (inz. God) jegens een mindere.
  20. gomen: opvatten, menen, wanen.