VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN
Artikel 3
De rechters zijn vrijgesteld van rechtsvervolging. Met betrekking tot hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven, blijven zij de immuniteit van rechtsvervolging genieten nadat zij hun ambt hebben neergelegd.
Het Hof kan, in voltallige zitting, de immuniteit opheffen.
In geval, nadat de immuniteit is opgeheven, een strafvervolging tegen een rechter wordt ingesteld, kan deze, in elk der deelnemende Staten, slechts berecht worden door de instantie welke bevoegd is tot berechting van de leden van de hoogste nationale rechterlijke colleges.
De rechters, van welke nationaliteit zij ook zijn, genieten bovendien op het grondgebied van elk der deelnemende Staten de voorrechten welke zijn opgesomd onder b, c en d van artikel 11 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Gemeenschap.
ONVERENIGBAARHEID
Artikel 4
De rechters mogen geen enkele politieke of administratieve functie uitoefenen.
Zij mogen geen enkele beroepswerkzaamheid al dan niet tegen vergoeding verrichten, tenzij van deze bepaling bij uitzondering afwijking is toegestaan door de Raad, beslissende met 2/3 meerderheid.