Naar inhoud springen

Pagina:Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.pdf/193

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

§25.

De Hoge Autoriteit stelt voor de aanpassing der prijzen op de productie van kolen van die landen, waar de gemiddelde kostprijzen lager zijn dan het gewogen gemiddelde van de Gemeenschap een heffing per ton verkocht product in, welke een gelijk percentage uitmaakt van de ontvangsten der producenten.

Deze heffing zal voor het eerste jaar na de instelling van de gemeenschappelijke markt 1½ % van genoemde ontvangsten niet overschrijden; dit maximum zal elk jaar worden verminderd met 20% van het maximum voor liet eerste jaar.

De Hoge Autoriteit rekening houdend met de door haar overeenkomstig §§ 26 en 27 erkende behoeften en met uitsluiting van de bijzondere lasten, welke de uitvoer naar derde landen eventueel met zich medebrengt, bepaalt met regelmatige tussenpozen het bedrag van de feitelijke heffing en van de regeringssubsidies, die daarmee verbonden zijn overeenkomstig de volgende bepalingen:

1°. Met inachtneming van het hierboven omschreven maximum zal zij het bedrag van de feitelijke heffing zodanig berekenen, dat de werkelijk uitbetaalde regeringssubsidies tenminste gelijk zijn aan deze heffing;

2°. Zij zal het hoogst toelaatbare bedrag der regeringssubsidies vaststellen, met dien verstande, dat:

— de Regeringen bevoegd maar niet verplicht zijn deze subsidies tot dat bedrag te verlenen;
— de van buiten ontvangen hulp in geen geval het bedrag van de werkelijk verleende subsidie mag overschrijden.