HOOFDSTUK III
VAN DE RAAD
Artikel 26
De Raad oefent zijn bevoegdheden uit in de gevallen en op de wijze, in dit Verdrag voorzien, met name met het doel het beleid van de Hoge Autoriteit en dat van de voor de algemene economische politiek van hun landen verantwoordelijke Regeringen met elkaar te doen harmoniëren.
Te dien einde wisselen de Raad en de Hoge Autoriteit inlichtingen uit en plegen zij wederzijds overleg.
De Raad kan de Hoge Autoriteit verzoeken over te gaan tot het bestuderen van alle voorstellen en maatregelen, die hij nuttig of nodig acht ter bereiking van de gemeenschappelijke doelstellingen.
Artikel 27
De Raad is samengesteld uit vertegenwoordigers van de deelnemende Staten. Iedere Staat vaardigt één lid van zijn Regering af.
Het voorzitterschap wordt door de leden van de Raad bij toerbeurt uitgeoefend in de alfabetische volgorde der deelnemende Staten voor een tijdsduur van drie maanden.