Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/116

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

DE VOGELS DER DUINEN.

Na de zoogdieren der duinen komt de beurt natuurlijk aan de vogels die op de duinen leven, dat is nestelen en zich bij voorkeur ophouden: immers alle vogels, die nu en dan de duinen bezoeken of er over heen vliegen, te beschouwen, zou hier te veel ruimte innemen.

Eigenaardig en treffend is het tooneel der duinen als het verlevendigd wordt door het vrolijke, zangerige leven der vogels. Groot is de verandering van plantengroei en voorkomen der landstreek als men, uit het binnenland komende, den binnenvoet der duinen bereikt. Vooral groot is die verandering van plantengroei op plaatsen waar de vlakke weiden zich tot aan den voet der duinen uitstrekken. Grassen en andere planten die onze weilanden bedekken, madeliefjes en klaver, pinksterbloemen en waterzuring verdwijnen, de zwarte modder, de veenachtige aarde of de kleigrond houdt op, zand komt er voor in de plaats, de plantengroei wordt spaarzamer, planten die in vochtigen grond hoog opschieten, worden hier tot dwergen, totdat zij eindelijk geheel verdwijnen en plaats maken voor anderen, die wij later uitvoerig genoeg beschouwen zullen. Wat wonder dat met die veranderingen in den bodem en in den plantengroei, ook de vogels die op de duinen leven verschillen van de gevleugelde bewoners van de weide en den waterplas! Wel is de binnenvoet der duinen op vele plaatsen met hout begroeid, en zelfs op enkele plaatsen zoo als bij Bloemendaal en Velserend breidt dit hout zich tot boschjes en