Naar inhoud springen

Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/121

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
109
PIEPERS.

de duitsche grens wederom optreedt, en nog zonderlinger dat deze vogel, die reeds in het midden van April eijeren legt, waarschijnlijk, zooals in Engeland, ook bij ons overwintert.

Wij komen nu in onze vogelbeschouwing aan een ander geslacht en wel aan dat der piepers, Anthus. Deze vogels gelijken zeer veel op de leeuwerikken, vooral in kleur en door dat zij zich op den grond ophouden. Zij voeden zich met insekten en wormen, loopen zeer schielijk en nestelen op den grond. In onze duinen, in boschjes en op drooge gronden is broedende aangetroffen de boompieper, Anthus arboreus, die over het algemeen rosgeel van kleur is. Hij zet zich ook nu en dan op boomtakken neder, wat de andere piepers niet doen. De boompieper leeft behalve in Europa ook in Azië tot in Bengalen en Japan, en brengt den winter in Noord-Afrika door. Bij ons houdt hij zich van April tot September op. Hij nestelt in gras en kruiden, en legt vier of vijf grijze of roodachtig witte eijeren, die donkerbruin gemarmerd zijn.

Ook de duinpieper, Anthus campestris, of A. rufescens, de rousseline der Franschen, de Brachpeiper der Duitschers, komt in onze duinen voor; hij is een weinig grooter dan de voorgaande en valer van kleur. Hij broedt in het drooge gras en houdt zich bij ons van April tot September op. Volgens prof. Schlegel broedt hij nergens elders in Nederland als in de duinen.

Ook nog een andere pieper, de graspieper, Anthus pratensis, wordt nu en dan in de duinen gezien.