Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/141

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
129
DE BRAMENKAPEL. HET VEDERMOTJE.

ken en twee roode strepen, en roode ondervleugels met een zwarte franje.

Een zeer fraaije rups leeft op de kruipwilgen onzer duinen. Het is die van Bombyx trifolii, Ook op de kruipwilgen leeft Bombyx quercus, en op de bladeren der bramen vindt men de bramenkapel, Bombyx rubi. De vleugels van deze soort zijn geelachtig bruin, graauwachtig, smal gezoomd; op de voorsten twee gekronkelde graauwe strepen en eene lichtbruine, geelachtige vlek. De heer Weijenbergh schrijft mij het volgende omtrent de rups der bramenkapel: de rupsen zijn in het najaar zeer talrijk op bramenbladeren. Een liefhebber deelde mij eens mede dat hij 10 000 dezer rupsen in een jaar om Haarlem had verzameld.

Doch genoeg over vlinders en rupsen: wij zouden zeker nog vele anderen hier kunnen vermelden, zoo als de gewolkte nachtvlinder, Mamestra nehulosa, de kleine Acidalia emarginata, en vele anderen, maar andere insekten wachten ons. Wij mogen echter niet van de vlinders afstappen zonder nog met een enkel woord te spreken over het vijfpluimige vedermotje, Aciptilus pentadactylus. Dit is het grootste onzer vedermotten. In de zomermaanden ziet men dit fraaije helderwitte motje, op warme, windstille avonden over de duinen zweven. Bij dag schuilt het onder dorre bladeren. De kleine rups die dit vedermotje voortbrengt, is groen van kleur met vier rijen zwarte ruige wratjes: hij leeft op de haagwinde.

De meest bekende netvleugelige insekten onzer duinen behooren tot de groep der libellen of waternimfen. Al-