Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/457

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

291

spits en glad, doch gewenkbraauwd. De bloemen zijn rood, ontluiken vóór de ontwikkeling der bladeren, en zijn niet kleverig.—

De zeegroene Azalea (Az. glauca); mede van Noord-Amerika afkomstig, vanwaar zij, gelijktijdig met de beide voorgaande, in ons werelddeel werd ingevoerd. Zij onderscheidt zich van de overige door de grijsachtig groene kleur van de ondervlakte der bladeren, waaraan zij ook haar naam ontleent. Daar zij, even als b.v. de Az. viscosa, iets later bloeit dan de Pontische, zijn hare bladeren reeds grootendeels tot ontwikkeling gekomen, wanneer de bloemen zich gaan openen.

De goudsbloemachtige Azalea (Az. calendulacea). Deze groeit oorspronkelijk op de gebergten in Carolina en Yirginië en werd eerst sedert 1804 in Europa gekweekt. De bladeren zijn langwerpig toegespitst en aan beide zijden zachtharig. De zeer fraaije scharlaken- of vuurroode bloemen openen zich aan de nog naakte takken.

Hoewel daarbij nu zeker nog wel enkele andere in 't spel zullen zijn gekomen, zijn het toch zonder twijfel deze vijf soorten, welke tot het ontstaan der meeste hybriden aanleiding hebben gegeven, en waarbij, gelijk ik reeds opmerkte, de Pontische de voornaamste rol speelt.

Ook legt men zich tegenwoordig meer algemeen op de kultuur der hybriden toe, terwijl de eigenlijke soorten—met uitzondering evenwel van de Pontische—maar schaars zuiver gevonden worden.

Wat de schoonheidswaarde der Azalea's betreft, daaromtrent kunnen de meeningen onmogelijk verdeeld zijn. Trouwens de lezer, die zich hiervan nog nooit door eigen aanschouwing kon overtuigen, behoeft m.i. slechts een blik op onze plaat te slaan, waarop een viertal dier hybriden, benevens de gewone Pontische (de gele), voorkomen, om daarvan het bewijs vóór zich te hebben. Toch zijn deze niet "gekozen", maar eenvoudig "genomen" omdat ze, deel uitmakende eener niet zeer uitgebreide collectie, tegelijkertijd open waren. Er zijn er die nog veel fraaijer zijn.

"Als de Rhododendrons er niet waren," zegt een bekwaam boomkweeker[1], "dan voorzeker kon men met het volste regt de Azalea's de prachtigste van alle struiken noemen. Van dit geslacht zijn toch in de laatste jaren zooveel schoone, grootbloemige, variëteiten (en hybriden) gekomen, dat de stamsoorten niet meer gekweekt worden. Deze toch gaven in den regel slechts kleine bloemen van bepaalde kleur (het laatste is geen gebrek te achten), terwijl de nieuwe variëteiten ons eene kleurenpracht aanbieden van de grootste verscheidenheid: zuiver wit, helder geel, hoog rose, schoon oranje, vuurrood, enz., in alle nuancen en mengelingen."

Om den lezer eenig begrip te geven van het groot aantal bastaarden, letterlijk wedijverende om den schoonheidsprijs, welke hiervan tegenwoordig voorkomen, heb ik alleen maar te zeggen dat in den catalogus van L. van Houtte (te Gent) niet minder dan 277 verschillende worden aangeboden; ook bij onze Hollandsche boomkweekers is daarvan eene ruime sorteering voorhanden.


  1. C. de Vos, Beredeneerd Woordenboek der voornaamste heesters en Coniféren, bladz. 14.